Kalkoentaal

Zoon één neemt zijn bal mee, zodat hij over de stoep kan dribbelen. Dat galmt zo lekker in de straat. Zoon twee stapt op zijn fiets. Die houdt namelijk niet van wandelen. De eerste stop is al bij de boom voor het huis, waar de hond hoognodig zijn poot op moet tillen. Daarna kunnen we eindelijk op weg.
We komen uit bij de gele speeltuin. Die wordt zo genoemd omdat alle toestellen een geel onderstel hebben. ‘Schommelen, mama?’ Vooruit dan. Ik pers me tussen de twee kettingen op het plankje en zwaai vrolijk voor- en achteruit, tot grote vreugde van zoonlief. Zijn broer tolt ondertussen rond op een draaitoestel. Het leukste onderdeel daarvan is afstappen en proberen in een rechte lijn naar de glijbaan te lopen. Hond heeft het ondertussen wel gezien en trekt aan zijn riem. Tijd om te gaan.

Een stukje verderop bevindt zich het doel van onze wandeling: de kalkoen! Hij wandelt trots door een weitje, waarin ook kippen en ganzen rondscharrelen. Als we dichterbij komen zet hij met een zwaai zijn veren op. Dan strekt hij zijn hals en snatert ons uitdagend toe. ‘Hij doet het, mama! Nu ik!’ Zoon één beheerst de kalkoentaal na zoveel zondagse rondjes tot in de finesses. Zoon twee observeert liever, al staat hij stilletjes te genieten. Wel trekt hij de conclusie dat de kalkoen ongeveer net zo praat als zijn oudere zus. Dat geeft te denken.
Inmiddels is het kalkoengesprek afgerond en lopen we de polder in om onze wandeling af te maken. Eenmaal thuis wordt er natuurlijk melding gemaakt van de overeenkomst tussen grote zus en de kalkoen. En zo kan een zondagse wandeling de rest van de dag genoeg gespreksstof opleveren.