Corona II

Woensdag 15 april hebben we mijn schoonmoeder begraven. Niet vanuit de kerk, maar vanuit de boomgaard van mijn schoonzus. Zes kinderen met hun partners en een delegatie van de vele klein- en achterkleinkinderen. Het aantal mocht namelijk de dertig niet overtreffen.

Verspreid in tweetallen op geruime afstand van elkaar, alsof er zich een geweldige familieruzie had voltrokken, luisterden we onder bloeiende appelbomen en een strakblauwe hemel naar de predikant en zongen we met op de achtergrond het geluid van koolmezen moeders lievelingspsalmen. Daarna met z’n twaalven, de begrafenisondernemer en de predikant naar de begraafplaats, waar de door mijn handige zwagers met veel liefde gemaakte kist wegens coronamaatregelen niet op de schouders gedragen mocht worden, maar op een karretje naar de groeve werd gereden. Nee, aan touwen laten zakken, zoals bij mijn schoonvader, mocht deze keer ook niet. M’n oudste zwager moest een lullig hendeltje bedienen. Onder de nog steeds strakblauwe hemel baden we, nog steeds in familieveteopstelling, het Onze Vader en reden we terug naar de boomgaard, waar we de armen om elkaar heen sloegen, elkaar knuffelden en een zoen gaven. Het was niet meer te houden.

Donderdag 16 april. De telefoon gaat om 22:00 uur. Onze dochter Emma belt vanuit het ziekenhuis. Een zoon! Haar eerste kind. Alles goed! We facetimen en zien onze schoonzoon, met een of ander operatiemutsje op en een mondkapje waaronder ongetwijfeld een brede grijns schuilgaat, vervolgens draait het beeld naar onze dochter die uitgeput, maar stralend, een prachtig kindje van acht pond in haar armen houdt. De kleine zet het op een blèren en alweer, maar nu met andere tranen dan gisteren, kijken mijn vrouw en ik elkaar aan. Zodra ze uit het ziekenhuis komen, waar bezoek verboden is, zullen we gauw de mand met kraamcadeaus voor hun voordeur zetten en op raamvisite gaan.