Joke Verweerd – Snoeitijd (71)

Willemijn doorbreekt zijn gepieker. ‘Ja, dat was kicken vanmorgen, Chiel naar de kerk! En hoe beviel het? Ben je daarom zo stil? Zat er nog wat onder het stof en is het blinkend gepoetst?’
‘Alsof ik Lodewijk hoor,’ is Chiels commentaar.
‘Je geeft me geen antwoord!’
Chiel houdt zijn pas in. ‘Het was anders dan vroeger. Maar toch goed. Ik weet niet precies hoe ik het noemen moet. Er was iets. Saamhorigheid of zo.’
‘Saamhorigheid had je tot dusver gemist?’
Hij knikt en duwt de rolstoel tegen de dijk op. Het kanaal glinstert net als vanmorgen. Wat zou Willemijn zeggen als ze weet wat hij weet? Hij kan er niet omheen: hij móet haar vandaag nog betrekken bij het plan, want Willemijn is de enige die rechtstreeks met Aijsa kan praten.
‘Ze zou veel vaker naar buiten moeten. Ze geniet!’ zegt Willemijn met een blik opzij.
Mijntje heeft het druk met kijken. Er vaart net een plezierjacht voorbij en gelukkig zwaaien de mensen terug. ‘Het komt er door de week niet van, we hebben het allemaal druk.’
‘In een verzorgingstehuis,’ begint Chiel met gedempte stem, ‘zou daar niet meer –’
‘Echt niet!’ kapt Willemijn af. ‘Mijntje is te slecht voor een gewoon verzorgingstehuis, want daar moet je jezelf nog een beetje kunnen redden, met eten en zo. Blijft over een verpleegtehuis… Heb jij daar wel eens om de hoek gekeken? Met z’n zessen op een kamertje, geen eigen spulletjes dan wat er op je nachtkastje staat. Met z’n zessen op de po, in de kleren, aan de tafel in de conversatiezaal en weer uit de kleren en hup, in bed. Dat is je dag! Tenzij we vandaag pyjamadag houden. Dan slaan we het aan- en uitkleden over, want daar hebben we dan dit keer geen personeel voor.’
‘Ech waar?’ reageert Chiel geschrokken. ‘Ik hoor het al. Stil maar; het was niet als kritiek bedoeld.’
‘Jawel, Chiel, dat was het wél. Ik heb al eerder gezegd dat je denkt dat jij alleen weet hoe het hier toegaat. Jij legt alles naast een lat die allang geen meetlat meer is. We zijn wel bijna dertig jaar verder!’
Het pleidooi ten gunste van Mijntje ontroert Chiel. Maar de ontroering wordt bewondering, als Willemijn verdergaat: ‘Er komt een tijd dat ze er niet meer is. Ik realiseer me dat heus wel. Maar dan moet ik genoeg herinneringen hebben om te koesteren. Weet je nog dat je me vroeg waarom ik die schelp opraapte? Daarom dus. Ik hou nu eenmaal van dit mens, ze is eigenlijk mijn meest nabije medemens. Zo dicht kan ik bij mijn moeder niet komen en zo dicht wil ik bij mijn vader niet zijn.’
Daarmee heeft Willemijn voorlopig het laatste woord. Chiel kijkt toe terwijl ze de sjaal opnieuw onder Mijntjes kin strikt, haar hand even langs die dorre rimpelwang strijkt.
Wie heeft nou wie nodig? vraagt hij zich beschaamd af.
Als Mijntje moe maar tevreden achter een kopje thee zit, trekt Chiel zich terug in zijn kamer. Zijn bed ziend, bedwingt hij een geeuw en kiest voor de wankele keukenstoel aan de al even oude secretaire. In de spiegel erboven zit het weer. Toen hij voor de laatste keer bewust in deze spiegel keek, was dat ook al zo en dat is achtentwintig jaar geleden.
Op de laatste bladzij van zijn agenda probeert hij lijn te brengen in de plannen. Hij moet Willemijn roepen nu; hij heeft haar nodig voor de contacten en zij zal beter in kunnen schatten waar de voetangels en klemmen liggen. Hij kan niet afgaan op de woorden van Martijn alleen. Aijsa zal voor honderd procent achter het plan moeten staan en zij zal hem op z’n minst moeten vertrouwen. Durft ze dat? Hij kan zich niet eens meer haar gezicht voor de geest halen, alleen haar houding, hoe ze daar stond in het halfschemer van de schuur. Wel was er even dat wonderlijke contact, dat ze zonder woorden duidelijk kon maken wat ze wilde. Dat hij begreep dat ze niet de boomgaard in kon lopen.
Martijn moet zo lang mogelijk op de achtergrond blijven. Wie er ook wordt ingeschakeld om de ouders van Aijsa na haar vertrek op de hoogte te stellen, het moet iemand zijn die daar in huis een bepaald overwicht geniet. Dat moment zal bepalen of de vlam in de pan slaat of niet. Misschien een leraar van Aijsa? Een huisarts, of bestaat er zoiets als Turks maatschappelijk werk? Hij moet weten hoever die zwangerschap is. Bestaat de kans nog dat ze zich vergist?
Met een klop op de deur zegt Willemijn dat ze toch nog even bij Martijn langsgaat.
‘Voordat je gaat, moet ik je even spreken.’ Hij doet de deur open. ‘Kom even binnen.’
‘Onder vier ogen?’
Chiel knikt en Willemijn gaat in de versleten fauteuil zitten, afwachting in haar houding. Chiel start met praten waar zijn gedachten zijn gestopt. Zonder uitleg. Hij slaat maar even over wat hem niet gemakkelijk afgaat.
Niet naar Martijn moet ze, maar naar Aijsa, dat is het begin. Kan dat nu? Is het geen bezwaar dat het zondag is? Het gaat om het paspoort van Aijsa; daar moeten kopieën van gemaakt worden. En weet Willemijn toch wel zeker dat Aijsa meerderjarig is? In Willemijns ogen groeit verbazing en ontzag. Maar als ze haar mond opendoet, geeft hij aan dat zij straks mag. Eerst zíjn lijstje.