Joke Verweerd – Snoeitijd (51)

Maar vanmorgen toen ik de plukkers koffie ging brengen, ging ik steeds erger slepen met rechts. Toen wist ik dat het niet alleen aan mijn ogen lag. Ik kan heel de dag ook al niet goed plassen. Steeds maar een paar druppels. Crina, staat er iets over slecht kunnen plassen in dat boek?'
Lodes radeloosheid staat Chiel zo tegen dat hij de kamer uit wil gaan; hij zit nog liever in zijn eentje in zijn kille slaapkamer. Toch blijft hij zitten.
'Heel de dag al en daar kom je nu pas mee!'
Catharina slaat het boek dicht en belt de dienstdoende weekendarts. De meldpost blijft maar in gesprek. Lodewijk vervalt in schelden, eerst op zijn lichaam, dan op de ziekte zelf en tenslotte op de onbereikbare weekendarts.
Willemijn haalt toch maar een nieuwe fles jenever uit de kelder. Lode moet eerst en vooral rustig worden.
Chiel ontfermt zich over Mijntje. Hij brengt haar naar haar eigen kamer en probeert haar uit het hoofd te praten dat Lodewijk boos is op háár. Mijntje, op de rand van het bed, steekt haar witte kippenvelarmen in de wijde mouwen van de nachtpon die hij haar voorhoudt. Als haar hoofd weer zichtbaar is, is haar bril kwijt. Het kost enige moeite die terug te vinden.
'Hij is in mijn hemd geschoten!' zegt Mijntje half huilend.
Als Chiel haar overeind trekt, valt hij op haar pantoffel.
'Als je vader nog leefde, zou dit allemaal niet gebeuren!' vermaant Mijntje hem. 'Het is mensonterend!'
Daar kan Chiel wel op knikken. Hij slaat het dekbed terug en tilt haar magere kuiten op het bed. Het schemerlampje boven het bed gaat aan en de deur halfopen.
'Weltrusten,' zegt hij omdat ze zo verwijtend blijft kijken.
'Mensonterend!' herhaalt Mijntje.
'Ja hoor! Je hebt helemaal gelijk,' sust Chiel.
In de kamer blijkt eindelijk de telefoonlijn vrij en kan Catharina de dokter spreken. Nee, visites worden alleen in uiterste noodzaak gereden, bij hoge koorts en hartklachten. Als mijnheer per se een dokter wil zien, moet hij zelf langskomen.
'Wil je?' seint Catharina in Lodes richting.
Lodewijk schudt zijn hoofd en schenkt zich nog eens in. 'Ze laten je gewoon creperen,' is zijn commentaar.
Maar Willemijn komt al binnen met Lodes jas in haar handen.
'We komen eraan,' zegt Catharina en legt daarna de telefoon neer.
Tussen zijn vrouw en dochter in wordt Lode naar de auto gesleept. Het is een naar gezicht. Chiel kijkt ernaar met een vreemde mengeling van ergernis en medelijden.
Als de auto van het erf af is gereden, valt er een loodzware stilte over het huis.
Chiel probeert de krant en zet de televisie aan en weer uit. Pakt opnieuw de krant en leest de berichten zonder dat het nieuws tot hem doordringt. Hij zet nog maar eens koffie voor Mijntje, die vanuit haar kamer zo nu en dan zijn aandacht vraagt. Zijn eigen beker koffie laat hij koud worden. Hij heeft nergens zin in. Hij bladert in het boek over ms en leest de passage van klachten over de blaas. Het schijnt er allemaal bij te horen.
Effi had over hem gedroomd, een nare droom. Misschien zo'n droom waaruit ze bezweet en bang wakker geworden is. Hoe vaak heeft ze zo'n droom? Ze praat er niet over en hij informeert er niet naar. Hij herinnert zich hoe ze op een nacht, toen hij bij haar sliep, overeind schoot en schreeuwde. Hem afweerde toen hij haar probeerde te kalmeren en ineenkromp: haar gezicht op haar knieën en haar armen over haar hoofd. Was het zo'n droom? En wat had dat met hem te maken?
Ze liet het er bij en ging niet op zijn vraag in.
Het komt hem ineens vreemd voor. Gaat dat altijd zo? Waarom heeft hij nooit doorgevraagd?
Hij gaat naar het kantoortje en start de computer, zoekt Outlook Express en kijkt bij de ingekomen post of er een nieuw bericht van Effi is. Dat is er; ze mailde vlak voor ze met Pollux haar ochtendwandeling maakte. Net als hij zich afvraagt of het wel kan, in andermans mail scharrelen, verschijnt het bericht als vanzelf op het scherm. Blijkt maar weer dat hij nog steeds op goed geluk wat zit aan te klikken.