Snoeitijd - Joke Verweerd (49)

'Geef hier!' dwingt Lode vanaf de bank.
Catharina geeft het uit handen en wil de kamer uitlopen. Maar met de deurknop in de hand bedenkt ze zich. Ze komt terug naar de tafel en wacht tot Chiel haar aankijkt. 'Heb je plannen met die kisten sterappels? De jongens wilden er elkaar al mee bekogelen, maar ik heb dat tegengehouden.' Onder Catharina's blik wendt Chiel zijn ogen af. Hij schuift met een ruk zijn stoel achteruit om afstand te maken.
Vanaf de bank schampert Lode: 'Ha! Die Kiwi's eten alles natuurlijk; die vinden ondermaatste miniappeltjes zeker een delicatesse! Maar hier gooien we zulke ongein meteen weg. Het is zonde van je tijd dat je die knikkers hebt gesorteerd! Zeven kisten met knikkers. Man, dat jij niet beter weet!'
Chiel rekt zich uit en parkeert daarna de rolstoel van Mijntje op haar eigen plek bij het raam, voor hij zegt: 'Laat die kisten toch maar wegzetten, Catharina. Je zult versteld staan van de prijs die The Gardener – of hoe heten die tuincentra hier – je er voor biedt half november of begin december.'
Er valt een onnozele stilte. Tot Willemijn hem op de schouders slaat en het juichend een prachtidee noemt. 'Intratuin! Dat ís het. Geweldig, Chiel! In alle kerstboeketten en stukjes zitten tegenwoordig van die appeltjes. Kaarsvet en glitters er op! Dat is het!'

Catharina haalt hoorbaar adem, alsof ze een hele redevoering heeft gehouden, voordat ze zacht maar duidelijk zegt: 'Zie je, Lode, dat bedoel ik nou!'
Daar moet Lodewijk vanzelfsprekend op afdingen. Dat het nog helemaal niet zeker is dat er een acceptabele prijs geboden wordt. Het is maar een idee, voor wat het waard is. En hij heeft pijn en niemand kijkt naar hem om.
'Ja, ja, dat weten we nu wel!' Het is Mijntje die dat zegt en daarom moet er gelachen worden. Een vreemd lachen, dat maar zo zou kunnen omslaan in huilen. Vooral bij Lode.
Wat opvalt, zijn de ogen van Catharina; lang geleden keek ze ook zo. Ze haalt een plaid voor Lode en dekt hem toe.
'Je hebt je te druk gemaakt, daarnet in de schuur. Je denkt maar dat je alles kunt, bier drinken en gek doen met de jongens. Dan loop je tegen je grenzen aan, dat weet je toch? En daar moet ik dan een oplossing voor weten?' Haar stem klinkt moederlijk.
'Het voelt nu anders,' zegt Lodewijk, zijn been betastend. 'Ik voel niet eens dat ik knijp.'
'Dan stop je met knijpen. Eerst rusten, warm worden en eten. Misschien is het gewoon de kou.'
Chiel gaat een luchtje scheppen, buiten, waar de ondergaande zon de hemel rood kleurt.
Morgen mooi weer, weet hij. Hij zou nu wel even in zijn eigen boomgaard willen lopen. Pollux vooruit jagen met een tennisbal en naast hem Effi.
Het is al zondag daar.

Hoofdstuk 9

Terwijl hij in de schuur de lege bierflesjes opruimt, gaat zijn mobiele telefoon. Hij loopt de schuur uit, de verbinding is hier niet best. Natuurlijk is het Effi – ze is vroeg op!
'Zeg het maar,' is het eerste dat hij hoort.
'Hoezo?' vraagt hij vermaakt.
'Ik heb over je gedroomd. Het was nogal een nachtmerrie, dus dacht ik dat ik je maar even bellen moest.'
'Helderziend tegenwoordig?'
'Altijd geweest, maar niet bij iedereen!'
Ze klinkt veel beter dan na zijn opmerking van vannacht. Het is goed dat ze belt.
Hij kijkt om zich heen, maar er is niemand. 'Ik ben een beetje moedeloos van de toestand en de troep hier. Kun je even zeggen hoe het er daar bijstaat?'
Even blijft het stil, alsof ze de woorden bij de beelden nog moet verzamelen.
'Ik sta achterin, bij de Fuji's. Het valt mee met de nattigheid hier. De wind en de zon hebben veel goed gedaan. De eerste bloesem is er. Forse bloeiwijze, groter dan die van de Granny's. Het blad komt meteen mee. Glanzend roodachtig blad, lijkt stevig te worden, nu nog teer. Blauwe lucht, lange witte wolken, een vliegtuig heel hoog in de lucht. Ik hoor het niet, het is maar een stip. Ik hoor alleen de wind en de vogels. En het hijgen van Pollux, die de bal komt brengen.'
Chiel staat roerloos. Hij weet precies waar ze staat.
'Loop eens verder, tot waar je het huis kunt zien.'
Hij verbeeldt zich hoe ze loopt, tussen de jonge bomen door, zo nu en dan een uitgeschoten twijg opzijbuigend. Een geluid dat hij eerst niet kan thuisbrengen, maar dan herkent als het knarsen van de sleutel in het hangslot. Dat slot heeft hij vorige week aangebracht omdat de laatste boomgaard zo'n aantrekkelijk plekje is voor wildkampeerders. Nu staat ze op de onverharde weg, die linksom buigt tegen de heuvel op. Het geluid van een naderende auto. Het pompend remmen onder protesterend gepiep. Dat moeten de Jamesons zijn, die in hun oude Mercedes op weg zijn naar de kerkdienst in Greytown.
Hij hoort haar.