Bemoei je niet met mijn zaken!

Het is met koning Amazia de verkeerde kant uitgegaan. En hij was nog wel zo goed begonnen. Het leek erop dat hij de goede keuze had gedaan. Dat hij de God van zijn vaderen wilde dienen. En hij werd door die God zo rijk gezegend. Maar in plaats van de Heere voor die zegeningen te danken ging hij zich buigen voor de afgoden. Hij heeft de meerderheid van zijn volk mee. maar hij krijgt de Heere tegen! Want de God van Israël deelt zijn plaats niet met de afgoden. Zijn toom ontbrandt tegen Amazia. Hij is gekrenkt in Zijn eer. Hij is tekort gedaan in Zijn recht op het volk. En dan is de Heere toch nog zo goed dat Hij een profeet naar Amazia toestuurt. De koning zal niet ongewaarschuwd verder gaan op de weg. van de Heere af...
Geen gemakkelijke taak voor die onbekende profeet! Je zult toch de koning tot de orde moeten gaan roepen! Hem zijn ondankbaarheid aan God en zijn dienst aan de afgoden voor ogen moeten stellen...
Maar de profeet dóet het. Recht op de man af vraagt hij aan Amazia: waarom hebt u dat gedaan. de goden van de heidenen gezocht? U weet toch wel dat u uw voorspoed niet aan hèn te danken hebt?
De bestraffing valt bij de koning niet in goede aarde. Integendeel. hij vraagt: heeft men u tot des konings raadgever gesteld? Met andere woorden: ik heb je ongevraagd advies niet nodig. Bemoei je dus niet met mijn zaken. Hij bedreigt zelfs de profeet: mond dicht. en anders...
Hij zou vandaag geleefd kunnen hebben. deze koning Amazia. Zijn reactie komt ons bekend vóór. Hoe dikwijls hebt u die jongen, dat meisje al gewaarschuwd? Denk eraan, je bent op de verkeerde weg. Je kijkt niet meer om naar de God van je doop. Je dient de goden van deze tijd. En op een gegeven moment kreeg u het te horen: Houd nu maar eens op altijd dat gepreek! Ik weet het nu zachtjesaan wel. Ik ben oud en wijs genoeg. En hoe vaak is die dominee, die ouderling al in dat gezin geweest. dat dreigt te vervreemden van de dienst van God.
Het is al zo vaak gezegd dat de mensen zó niet verder kunnen leven.
Maar alle waarschuwingen werden in de wind geslagen. En op een keer kwam het eruit: we kunnen zelf ons leven wel bepalen, daar hebben we de kerk niet bij nodig.
Er was eens een koning in Israël. een voorvader van Amazia, die namens de Heere tegen het volk moest zeggen: "Daar Ik geroepen heb en gij geweigerd hebt... en gij al mijn raad verworpen en Mijn bestraffing niet gewild hebt... zo zal Ik ook in uw verderf lachen. Ik zal spotten wanneer uw vreze komt..." Koning Amazia heeft het ondervonden. Hij is verder gegaan op zijn eigen weg. Een weg die moest uitlopen op de dood.
Vandaag zegt de Heere nog: Keert weder. gij afkerige kinderen. Ik zal uw afkeringen genezen. Het bloed van het Lam reinigt van alle zonde. En in dat bloed is zoveel kracht om tegen de zonde te strijden.
Kust dan de Zoon. opdat Hij niet toorne en gij op de weg vergaat…

Want:
Hij slaat, ofschoon oneindig hoog, Op hen het oog,
Die need'rig knielen.
Maar ziet van ver met gramschap aan De ijd'le waan
Der trotse zielen.

Deze overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 4 oktober 1991.