Joodse kandelaars

De zevenarmige kaarsenhouder is de Menorah, de liturgische kandelaar uit de Joodse tabernakel en later de tempel (Ex.25:31 en Lev. 24:4). Het is een bekend Joods symbool, dat veelvuldig wordt aangetroffen in synagogen, op grafstenen en in woningen van Joden. Het aantal van zeven armen is gebaseerd op de instructies van de Heer voor de bouw van de tempel (Ex. 37:17-24). Die andere kandelaar is een chanoekahlamp met acht (geen negen) armen. Chanoekah is Hebreeuws voor Inwijdingsfeest, dat welgeteld acht dagen duurt. De Joden steken dan de eerste dag één kaars aan en elke volgende dag eentje meer in de luchter. Daarmee wordt gedurende dat feest het groeiende licht gesymboliseerd. Het aansteken gebeurt met behulp van het (losse) negende licht, dat u vóór de Davidsster zag en dat Sjammas (ofwel bediende) genoemd wordt. Die negende houder is dus slechts de 'dienaar' die de vlam draagt om elke dag een volgende kaars te kunnen ontsteken, zonder dat men vuur behoeft te maken. Vuur maken was de Joden immers tijdens de sabbat verboden.