Joke Verweerd – Snoeitijd (45)

Lode zegt bedeesd dat hij voor verse koffie zal gaan zorgen.
'Moet je doen,' schampert Chiel, 'maar je kunt me ook gerust overslaan.' Lode doet alsof hij het niet begrijpt. Hij sjouwt, hompelend als een manke, een stapel kartonnen dozen aan en zegt dat daar de eerste soort in zou kunnen: 'Want dan toont het beter, toch?'
Chiel zwijgt en gooit nog een lading wormstekige en aangepikte appels op de hoop. Lode gaat nu zelf maar een doos in elkaar vouwen. Het lukt hem niet.
De schuur is te klein voor hen beiden. Hij wil weg hier. Hij heeft altijd het gevoel gehad dat Gold Apple Garden bestond bij de gratie van het feit dat hier in dit miezerige landje Meijlanden bestaansrecht had verworven. Maar dat is een ongegronde gedachte, beseft hij nu. Verspilde trouw. Dat moet over zijn nu.
Als Lodewijk opnieuw een opmerking over het weer maakt – 'Nu krijgen we de appels nat binnen, da's verdraaid jammer!' – zegt Chiel geërgerd over zijn schouder dat hij moet ophoepelen. 'Ga maar naar binnen als je hier niks anders te doen hebt dan over het weer te zeuren.'
Lode laat zich zijn eigen schuur uit sturen, kleumend, hoog in de schouders, alweer over verse koffie mompelend.
'Leg de boekhouding maar vast op tafel!' sneert Chiel hem achterna. Dat geeft even lucht aan zijn woede en hij weigert te kijken hoe Lode naar huis strompelt. De volgende beurse appel die hij in handen krijgt, laat hij tegen een balk uit elkaar spatten.
Als er iets verboden was op Meijlanden, dan was het met appels gooien.

Bij het nauwelijks hoorbare geluid van het openkieren van de schuurdeur draait hij zich bliksemsnel om. Lode?
Het is een meisje. Ze staat in het tegenlicht, zodat Chiel alleen haar silhouet ziet.
Een hoofddoekje, een spijkerbroek met een lang vest, daarover een soort regencape die ze kouwelijk bij elkaar houdt. Klein van stuk, tenger is ze. Als ze aarzelend blijft staan, voelt Chiel zich verplicht te groeten. Ze steekt even haar hand op en komt twee stappen de schuur in. Nu het tegenlicht wegvalt, ziet Chiel haar ogen. Amandelvorming, donkerbruin en als hij zich niet vergist radeloos.
'Kom je voor werk?' vraagt hij als zij blijft zwijgen.
Ze schudt haar hoofd, een snel en kort gebaar. Weer twee stappen dichterbij.
'Zoek je Willemijn?'
Opnieuw nee.
'Wie dan?'
Nu is ze dichtbij genoeg. Ze ?uistert: 'Ik zoek Martijn. Ik moet hem dringend spreken. Is hij hier?'
'Martijn Verkade?'
Ze knikt en leunt tegen de werkbank nu. Wit weggetrokken haar gezicht. Ze gaat toch niet ?auwvallen?
'Ik heb hem zojuist nog gezien. Loop maar door, zou ik zeggen!' Chiel maakt even een gebaar in de richting van de achteruitgang van de schuur, waar het groen van de boomgaard schemert.
Het meisje blijft staan, ze aarzelt. Chiel laat zijn handen rusten en kijkt naar haar gebogen hoofd met het hoofddoekje. Haar linkervoet plet zenuwachtig de neus van haar rechterschoen; haar grof gebreide vest trekt ze met haar dunne vingers strakker om zich heen.
Hij schuift de kist opzij en gaat op de werkbank zitten.
Het meisje geeft een snelle blik, ze begrijpt zijn gebaar. 'U bent de man uit Nieuw-Zeeland, de oom,' zegt ze.
Hij steekt zijn hand uit en knikt.
'Ik ben Aijsa, een vriendin van Willemijn.'
Even houdt hij haar smalle zachte hand in de zijne. 'Ah! Dé vriendin van Martijn Verkade,' zegt hij.
Ze knikt en er komt zowaar een schim van een glimlach. 'Ik moet hem spreken. Het is dringend.'
Omdat het daarna stil blijft, begrijpt Chiel dat het initiatief van zijn kant moet komen. 'Maar ik moet hem gaan halen?'
Een korte knik. 'Ik wacht hier? Ja?
'Oké, ik loop wel even die kant op.' Chiel wijst in de richting van het kantoor. 'Je kunt daar wel even gaan zitten, dan
stuur ik hem naar je toe.'
Voor hij gaat, wrijft hij een appel tegen zijn broekspijp glanzend. Ze accepteert hem. De glimlach wint terrein, merkt hij.
Chiel loopt de boomgaard in. Het gras is nat. De bomen druipen. In de verte hoort hij gelach en hoge vrouwenstemmen. Klanken waar Chiel geen woorden van kan maken.
Martijn verstaat zijn hint opperbest als Chiel zijn plaats inneemt en zegt: 'Er is iemand voor je! Ze wacht in het kantoortje.'

Hoofdstuk 8

Drie uur is het als Catharina afrekent met de plukkers. Van Chiel hadden ze nog wel even door mogen gaan, maar vooruit, hij zal niet zeuren. Er is tenminste werk verzet. In de schuur bij een pilsje praten de plukkers en pluksters nog even na. Als vroeger. Dat hoort zo.