Niets ernstigs, waarschijnlijk wel chronisch

Extra vroeg naar bed of in het weekend eens een keertje uitslapen: niets helpt. Om moe van te worden. Ergens voelt het echter ook fijn vertrouwd. Precies vier jaar geleden had ik precies hetzelfde probleem. Terwijl er een peuter aan mijn benen hing en een drie maanden oude baby in de kinderwagen sliep, moest ik mezelf echt het huis uit slepen om de supermarkt te bezoeken en kwam het regelmatig voor dat ik 's middags bijna indutte, terwijl ik - ook toen met grote moeite - mijn artikelen met enigszins logisch op elkaar volgende volzinnen probeerde te vullen. Als rasechte hypochonder dacht ik dat er iets grondig mis met me was. En dus toog ik met dat hoofd vol watten naar de huisarts, waar ik in nauwelijks samenhangende zinnen mijn klachten uit de doeken deed. Hij keek me begripvol aan en besloot tot bloedonderzoek. Een week of twee later volgde de uitslag. Het bleek een opmerkelijke diagnose te zijn. Niets ernstigs, gelukkig. Maar het was waarschijnlijk wel chronisch. En ook niet echt te behandelen. Want, zo vertelde de huisarts me, terwijl hij de bloeduitslagen nog eens ernstig overkeek, dit was nou zo'n typisch symptoom van het ouderschap. Sinds ik dat weet, zie ik overal lotgenoten. Bij het schoolhek, op zwemles en in de supermarkt. U herkent ze aan de enigszins wezenloze blik in de ogen, wallen eronder en de vurige hoop dat ze ooit weer vloeiend Nederlands zullen spreken.