Gebed om bewaring

De tekstwoorden vormen een gedeelte van één der gebeden van David. Vijanden hebben het op zijn leven gemunt. In vers 9 spreekt hij van doodsvijanden die hem omringen. Wij zien hier dat de Heere het vlees van Zijn gunstgenoten niet spaart. Enerlei wedervaart de rechtvaardige en de onrechtvaardige.

Doch David mag een Toevlucht hebben. Daar weten de onrechtvaardigen niet van. David mag hulp zoeken bij God de Almachtige. In onze tekstwoorden roept hij uit: Bewaar mij! Deze woorden getuigen van zelfkennis en van ontdekking. David is smartelijk aan de weet gekomen zichzelf nooit meer te kunnen bewaren.

Verlene de Heere ons door Zijn Heilige Geest ook zulk een ontdekking, voor het eerst of opnieuw. De ware ontdekking heeft een gezegende uitwerking: gans hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten Redder zijn!

Zijn onze ogen er al eens voor geopend dat ook wij doodsvijanden hebben? In zondag 52 worden zij met name genoemd: de duivel, de wereld en ons eigen vlees. Er staat nog bij dat zij niet ophouden om aan te vechten. Welk voorrecht om dan met David te mogen uitroepen: bewaar mij. David wist uit vroeger dagen hoe uiterst teder de Heere wil bewaren. Vandaar dat hij eraan toevoegt: bewaar mij als... het zwart des oogappels. Verklaarders verstaan hieronder het licht der ogen. Wat is het licht der ogen een kostbaar bezit. Hier bedelt David om zulk een kostbaar bezit van de Heere te mogen zijn. En vanwege de genade die in Christus Jezus is, beeft God ook zulk een kostbaar bezit. Een erfenis die duur gekocht is met dierbaar bloed. God Zelf noemt die erfenis Zijn oogappel! Wie Mijn volk aanraakt, die raakt Mijn oogappel aan. Het woord oogappel wordt ook wel eens oneigenlijk gebruikt. Zo kan bijvoorbeeld een kind de oogappel van ouders zijn. Dat wil zeggen: het troetelkind, de lust van de ouders.

Zo is Gods volk het troetelkind, de verlustiging des Heeren. Is Efraïm Mij niet een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? In de tekstwoorden klinkt het verlangen naar Gods gemeenschap en nabijheid door. Met een Asaf is het David goed nabij God te wezen. Dit blijkt uit het verdere van de tekst: verberg mij onder de schaduw van Uw vleugelen! Hier wordt het beeld gebruikt van jonge vogels die onder de vleugels der ouden beschutting en veiligheid en warmte vinden. Zo is de Heere voor Zijn volk. Er is een plaats bij God. Door Hem, Zijn Zoon, die Zijn heerlijkheid en Eigen plaats verliet om plaats te bereiden. Wat ligt er dan een ruimte in het Borgwerk! Hoe groot is Uw goedgunstigheid, hoe zijn Uw vleug'len uitgebreid!
Vraagt u zich af wat Gods volk onder de vleugelen Gods doet? In Psalm 63 geeft David het antwoord: want Gij zijt mij een hulp geweest en in de schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen! Geve de God aller genade ons zulk een bewaring en lere Hij ons zo te zingen, bij aan- of voortgang.

Deze overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 28 juni 2002.