Deel aan een levende hoop

Petrus noemt de christenen in Klein-Azië, aan wie hij deze brief schrijft, 'vreemdelingen'. Dat zijn ze en zo zullen ze zich ook gevoeld hebben. Bovendien zijn ze 'verstrooid' in dat gebied. Ze leven als kinderen van God in den vreemde. Ze zijn er niet thuis; hun belijdenis en leven laten zien dat hun wandel in de hemelen is. Uit het verdere van zijn brief blijkt wel dat dat de nodige strijd en het nodige lijden met zich mee heeft gebracht. We lezen onder andere van 'vleselijke begeerlijkheden', van 'de hitte der verdrukking' en van 'smaad'.

Toch begint de apostel zijn brief daar niet mee. Hij gaat niet eerst en vooral schrijven over hun strijd, verdrukking en lijden. Nee, eerst richt hij de blik naar boven! 'Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus…' Petrus roemt voor alles in God en Zijn genade. Hij bezingt de weldaden die ze van Hem verkregen hebben. Misschien herkent u het: in welk een ander licht komen je aardse strijd en moeite te staan als je het oog van het geloof mag vestigen op de schatten en gaven in Christus, die alles wat van beneden is zo ver te boven gaan.

Petrus roemt in God, Die hen wedergeboren heeft tot een levende hoop. Een wonder dat eens en telkens weer verootmoedigt en verwondert. Of moet het elke levende christen niet ootmoedig stemmen, dat hij van nature dood was door de zonden en de misdaden? En dat, als de Heere hem of haar niet levend gemaakt had, hij of zijn eeuwig in de dood zou zijn gebleven? Tegelijk zal het dan de verwondering voeden: Hij heeft omgezien! Van dood, levend gemaakt. Wedergeboren… tot een levende hoop.

Wat een verschil! Hopen is alle mensen eigen. Echter buiten Christus is dat een hoop die niet voorziet in werkelijke troost, een hoop die niet werkelijke vrede geeft, een hoop die niet vrijmaakt van de angst voor de dood. Als Paulus wijst op de verlorenheid van een mens zonder God, heeft hij het over: '…vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld' (Ef. 2:12). Het ongeloof wordt in zijn verwachtingen altijd weer teleurgesteld. 'De hoop der rechtvaardigen is blijdschap; maar de verwachting der goddelozen zal vergaan' (Spr. 10:28). Dat is heden niet anders. Welke hoop een mens ook koestert. Voor zichzelf, voor deze wereld. Het is een verwachting die niet zal bestaan.

Gods Geest geeft deel aan een levende hoop. Want de Geest verbindt aan Hem, Die hét Leven aan het licht gebracht heeft. Petrus wijst er immers op dat God de Vader zondaren wederom geboren doet worden tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Hun leven vloeit uit het Zijne voort. Zijn leven is de wortel van hun leven. Was Hij niet opgewekt, er was geen leven voor hen of in hen. Hij is de Levende, daarom leven zij! Hij leeft én Hij doet leven! En het leven in de eenheid en gemeenschap met Hem geeft een hoop die niet beschaamt. Integendeel. Het is de hoop namelijk op '…een onverderfelijke, en onbevlekkelijke, en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u.'

De levende hoop ziet op de erfenis. Een erfdeel daarboven! Anders dan het erfdeel dat het volk onder de oude bedeling genoot. Israël beërfde Kanaän. Dat beloofde land bleek en bleef een kwetsbaar bezit. Het werd geteisterd door oorlogen en rampen, door afgoderij en afval. De hoop op déze erfenis is echter onder alle omstandigheden levend, wat dit erfdeel is onaangetast, onverwoestbaar en onvergankelijk. Het is 'de hoogwaardige schat van het toekomende leven', zegt Calvijn.

De erfenis kan het geloof niet ontgaan: ze wordt 'in de hemelen bewaard'. Die vreemdelingen in Klein-Azië zijn dus rijk bedeeld! Maar… voor deze erfenis moet je wel omhoog zien! Het is geen aards erfdeel. De erfgenamen leren dan ook hoe langer hoe meer te zoeken de dingen die boven zijn, waar Christus is. Ze zijn en blijven vreemdelingen en bijwoners! Net als de kolonisten in Filippi: mensen met een wandel in de hemelen.

Wat een troost is het om te weten dat je erfenis bewaard wordt! Dat ondanks alle vallen en falen mijnerzijds, dat ondanks alle gebrek en zonde, maar dat ook in een weg van ziekte en verval de erfenis je niet kan ontgaan. De erfenis wordt bewaard in de hemel, benadrukt Petrus. God waakt erover. Wat is dan het lijden van deze tegenwoordige tijd?! Misschien sterf je als de bedelaar. Of eigenlijk: een christen sterft altijd als de bedelaar! Met lege handen. Levend van genade. En daarom arm, maar toch rijk.