'Dat offer is genoeg!'

Als we ergens zicht krijgen op de betekenis van Pasen, dan is het hier… In dit huis, waar de discipelen zijn. Je zou het bijna een schuilkerk noemen. Of zelfs een schuilkelder. Want ze zitten er om de vreze der Joden. Opgesloten vanwege het gevaar. Ingesloten in hun verdriet. En dan, plots, staat Hij in het midden. Hijzelf, de Opgestane.

Zijn komst is het die hun heil volmaakt. Hoor hoe Hij Zijn vrezende discipelen begroet. Hij zegt hen: 'Vrede zij ulieden…!' En we weten: Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. Maar… dat is niet het enige dat Hij doet. 'En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde.' U begrijpt het. Zijn handen en Zijn zijde: daaraan kunnen ze Hem herkennen. Want in die handen zijn nog de sporen van de spijkers te zien, waarmee Hij genageld was aan het kruis. En zijn zijde: daar waar de speer van de Romeinse soldaat Hem doorstoken had, de speer die Hem geraakt had tot in Zijn hart. Het zijn de bewijsstukken van Zijn dood. Het zijn de bewijsstukken van de prijs die betaald is. De prijs van Zijn dierbaar bloed. De losprijs. De prijs van de vrede. Zó kwam Hij toch zojuist in hun midden? Met de groet van de vrede! 'Vrede zij ulieden!' 'En dit gezegd hebbende tóónde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde.' Het bewijs van betaling. Het zijn de sporen van de wonden die zeggen: 'De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem…'

Die handen, Zijn zijde: ze spreken van dat volkomen offer. Tot volkomen verzoening. Dan denk ik aan dat lam, …vroeger. Een gedeelte als Leviticus 4 spreekt boekdelen. Waar Mozes het uitlegt: 'Zo enig mens van het volk zal gezondigd hebben…' Ja, die moet naar het heiligdom, de tabernakel. We zien hem komen. Hij gaat door de poort de voorhof binnen. Aan zijn hand zijn offerdier. De priester, bij het brandaltaar, zal hem gevraagd hebben: 'Wat brengt u hier, wat komt u doen?' 'Ik heb gezondigd…' En daar, achter de priester, wat verderop, verrijst de tabernakel. Gods huis. En binnen is het heilige der heiligen. Gods troon. Maar… de toegang is gesloten. 'Ik heb gezondigd…' Want: 'Wie zal verkeren, grote God, in Uwe tent? Wie zult gij kronen, met zulk een onwaardeerbaar lot…?' Deze zondige Israëliet niet.

En dan, bij het brandaltaar, zo zegt Mozes: '…hij zal zijn hand op het hoofd van het zondoffer leggen, en men zal dat zondoffer slachten…' En kijk…! Dan gaat even later de rook op van het altaar, als een liefelijke reuk! Voor God. '…en de priester zal voor hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden.' Het zal hem hebben aangegrepen: zonder bloedstorting, geen vergeving.

Ziet u het? Het Lam toont de discipelen de sporen van de slacht… En Hij zegt het: 'Vrede!' Vrede door het bloed van het Lam! Klinkt u dat onbereikbaar ver weg? Begrijpt u misschien meer van hun vrees…, dan van deze vrede? Omdat we beseffen gezondigd te hebben? Weet u waarom de schuldige, die verscheen bij het altaar, zijn hand moest leggen op de kop van het offerdier? Wel, dat liet zien: 'Ik ben schuldig, dit dier onschuldig…' Maar, ze werden verenigd. Offeraar en offerdier. En daartoe biedt dat Lam Gods – zo onschuldig! – Zich aan. Opdat schuldigen hun zonde en schuld zouden toevertrouwen aan Hem! Verenigd met hen. Opdat het Offerdier zou worden 'geslacht' in plaats van de offeraar!

En dat offer is genoeg! De discipelen zien de Levende! De Vorst van Pasen. De sporen van de slacht zijn nog zichtbaar. Maar Hij leeft. En allen die Hem liefhebben… mét Hem. Met Zijn offer heeft Hij de volkomen zaligheid verworven. Zodat in Hem alles is. Vergeving, vrede, vreugde. Alles wat nodig is in dit leven en voor het toekomende leven. Alles. Te veel om te bevatten. Eeuwige troost. Want als Johannes, die deze woorden aan het papier mocht toevertrouwen, later op Patmos een blik in de hemel mag slaan, ziet hij het weer… Dan ziet hij Hem weer! Want hij ziet het Lam… staande als geslacht.