Joke Verweerd – Snoeitijd (18)

Dat zijn ouders in zo'n vies bed sliepen en dat dat zo zonder gêne werd meegegeven aan de mannen van de Beddenspecialist! Ze zouden dat smerige ding zo meteen in de berm smijten. En daarna in de winkel langdurig hun handen wassen. Tegen elkaar zeggen dat de wereld er niet op vooruitging, dat de mensen geen schaamte meer hadden. Híj wel dus. Hij had van schaamte genoegen genomen met het kleinste stuk noppenplastic. En nog maanden daarna zich afgevraagd hoe de nieuwe matras er inmiddels uit zou zien. Maar hij had niet durven kijken natuurlijk. Bang betrapt te worden in de slaapkamer van zijn ouders, waar hij niets te zoeken had.
Nu is het te warm geworden in bed en heeft Chiel een reden om op te staan. Hij doucht zich en voelt zich redelijk uitgerust.
Het is hem te stil in huis. In de kamer is niemand. De deur naar de voorkamer staat op een kier. In de keuken vindt hij de koffie klaar en op een hoek van de keukentafel zijn ontbijt. Brood met hagelslag – hij eet dat nooit, maar vooruit.

Net als hij zich afvraagt waar iedereen is, hoort hij zijn moeders stem. Roept ze? Hij veegt de hagelslag van het bord en spoelt het af onder de kraan. Dan schenkt hij de laatste koffie in zijn beker en loopt naar de voorkamer. Ze zit rechtop op de rand van het bed. Haar magere voeten in rode pantoffels. Ze strijkt haar nachtpon glad over haar knokige knieën.
Ze lacht verheugd als hij binnenkomt; het maakt haar gezicht zacht. Hij herinnert zich niet dat ze vroeger zo lachte. Ze kijkt naar hem op en hij kijkt op haar neer. Het dunne grijze haar is blijkbaar net gekamd, de strepen van de kam zitten er nog in. Een dun vlechtje over haar schouder. Ze pulkt er even aan, alsof ze verlegen wordt van zijn kijken.
'Dag, Mijntje,' zegt hij dan maar.
De lach verdiept zich en ineens schatert ze. Hij schrikt er van.
'Ik ga uit!' zegt ze daarna.
Chiel gaat in de rieten stoel zitten, hun knieën raken elkaar bijna.
'Is dat zo?' daagt hij haar uit. 'Wat ga je doen dan?'
'Appels plukken!' zegt ze rap.
Nu lachen ze allebei en hij steekt haar een hand toe, waaraan ze zich langzaam maar zeker optrekt tot ze staat. Ze bibbert een beetje en hij pakt haar onder de oksels. Zo schuifelen ze naar het raam, waar hij de gordijnen wijder opentrekt. Ze weegt haast niets, een oud kind in zijn armen.
'Is de bus al weg?' vraagt ze nadat ze, haar gezicht naar het vensterglas buigend, naar buiten heeft gekeken.
Weer lacht Chiel; hij wordt warm van een vermakelijke ontroering. De geur die hem gisteren tegenstond, lijkt nu bij haar te horen. Er hangt een intimiteit rond hen, alsof ze terug zijn bij af. Bij het moment dat zij zijn moeder werd, hij haar zoon. Nadien was dit soort intimiteit ver te zoeken.
Ze blijft hem aankijken. Wat vroeg ze ook weer? O ja. 'Je kunt toch zo niet met de bus mee,' zegt hij, 'in je nachtpon!'
Er schiet een teleurstelling over haar gezicht, haar ogen worden donker.
'Maar Lodewijk heeft een auto,' probeert hij het verlangen terug te halen.
Ze schudt haar hoofd en wendt haar blik af. 'Poeh, Lodewijk, nou! Die doet nooit wat zijn moeder vraagt! Die heeft het zo druk!'
Ze bibbert nu wel heel erg. Ze strekt haar linkerhand uit in de richting van het bed; haar rechterhand knijpt in zijn arm.
Voorzichtig brengt hij haar terug, schudt de kussens op zodat ze gemakkelijk zit. Het uitgaan is weer vergeten.
'Hè, hè,' zucht ze, als ze met gesloten ogen en zo klein ineens op haar plekje zit, 'nu koffie met een pannenkoek!'Hij tikt tegen haar rimpelwang: 'Ik heb nooit geweten dat je zo grappig kon zijn, Mijntje.'
Zijn moeder duwt zijn hand weg. Het gebaar is niet afwijzend, maar haast verlegen en bijna koket.
'Die koffie komt eraan,' belooft hij, 'over die pannenkoek hebben wij het nog wel.'
Mijntje knikt tevreden. 'Een appelpannenkoek, hè! Van onze éérste… Weet je dat nog, jongen, die tijd?