Rias Olivier tijdens veldwerk aan het Achterdorp in Dirksland.
Rias Olivier tijdens veldwerk aan het Achterdorp in Dirksland. Foto:

De Motte is al een halve eeuw hoeder van het archeologisch erfgoed

"De Motte kwam niet zomaar uit de lucht vallen", vertelt Rias Olivier, een van de oprichters. "Er ging wat aan vooraf. Ik was – en ben nog steeds – een muntenverzamelaar. In mijn jeugd deed ik diverse vondsten op het strand bij het Flaauwe Werk. Ik raakte begeesterd. Via Jan Witvliet in Herkingen, ook een muntenverzamelaar, kwam ik in contact met Bas de Voogd. Die deed onderzoek naar kastelen in Ouddorp. Kastelen in Ouddorp? Daar wilde ik wel meer over weten. We spraken af bij Witvliet. Bas was toen een jongen van een jaar of zestien. Zijn vader had een verzekeringskantoor in Middelharnis. Hij zat op de HBS en hij praatte en deed heel volwassen. We hadden een klik en trokken naar Ouddorp. Ik wilde die kastelen ook weleens zien."
Wat bleek? Er had maar één echt kasteel gestaan: mottekasteel Spreeuwenstein. De restanten bestonden uit een begroeide hoop aarde. "We gingen graven, boven op de heuvel, en haalden een schedel van een paard naar boven. Die namen we mee om te prepareren op zolder bij Bas. Daar stonden nog meer vondsten. Scherven uit de tuin bijvoorbeeld."

Prehistorische vuurstenen

"Dat was het begin. We – inmiddels een groepje van een man of vijf, zes – hadden grootse plannen. We zouden opgravingen gaan doen, alleen hadden we eerst geen idee waar. Later, toen De Motte was opgericht, gingen we in Goedereede graven, achter het notariskantoor aan de Noordzijde Haven. We vonden er leer en aardewerk uit de zestiende en zeventiende eeuw én prehistorische vuurstenen. Er zat ook Romeins aardewerk bij. We dachten: dit is een voltreffer. We stalden onze vondsten thuis. Een werkruimte hadden we niet. Literatuur ook niet."

Het was dus echt pionieren in die prille Motte-tijd. Maar de vereniging was er, na aandringen van dokter Boot, wiens zoon ook tot het groepje behoorde, en Cor Kardux, die zeiden: "Als jullie gaan graven, zou je dat in georganiseerd verband moeten doen. Richt een vereniging op." Bas de Voogd was de eerste voorzitter.
De vereniging had leden en donateurs. De leden groeven en de donateurs ondersteunden de amateurarcheologen met een bedrag van 5 gulden per jaar. "We hadden een lidmaatschapskaart met ons vignet erop. In het vignet van de leden stond een schepje en in dat van de donateurs niet", vertelt Olivier, die eraan toevoegt, dat er vanaf het begin een jaarverslag verscheen. "Het eerste jaarverslag heette De Motte '69. We hebben dat volgehouden tot De Motte '94. Het waren dikke boekwerken, in het begin nog zonder foto's, met verslagen en verhalen. Later werd het wetenschappelijker. Onze kennis nam toe en er kwam literatuur."
Na een start met niet meer dan tien tot vijftien leden en donateurs, begon De Motte te groeien. Onder andere doordat de vereniging de publiciteit zocht met artikelen in het Eilanden-Nieuws. Alles draaide nog om archeologie. De Motte was immers een vereniging van amateurarcheologen, wat minder vriendelijk klinkt dan de term vrijwilligers in de archeologie, die men later bezigde. Wel was er af en toe al een link naar de geschiedenis.

In achtertuinen

"We bleven opgravingen doen. In het begin zochten we zelf locaties, bijvoorbeeld in achtertuinen, maar al snel kregen we ook signalen. Van een boer die bij het ploegen bakstenen had gezien, bijvoorbeeld. Dat was aan de Kamerweg in Sommelsdijk. We maakten een sleuf en vonden er een laatmiddeleeuwse drinkwaterbak met een overloopgoot. En aardewerk uit de zestiende eeuw, na de Watersnood van 1532. Dat je dat ziet, midden in de polder, is heel bijzonder. Het is een teken dat niet alleen de dorpskernen archeologisch interessant kunnen zijn, maar ook de polders. En dat terwijl er vanuit het Verdrag van Malta (ter bescherming van het archeologisch erfgoed) geen verplichting is tot archeologisch onderzoek buiten de kernen. Je kunt echter zomaar een drinkwaterbak uit het laatste kwart van de veertiende eeuw opgraven, uit de tijd van het turfsteken, de vloedheuvels en de vloeddijkjes."

In 2001 lanceerde De Motte het tijdschrift De Ouwe Waerelt, dat het verenigingsorgaan Kontakt moest doen vergeten en dat, mede door de metamorfose naar een historische vereniging, zorgde voor een toestroom van leden. "Er is altijd een kern van archeologie gebleven", vertelt Rias Olivier. "Al hebben we op dat vlak wel mindere tijden meegemaakt toen er geen werkruimte was. Van 1980 tot 1999 hadden we die in De Doele in Sommelsdijk. Toen er een restauratie op stapel stond, werd de huur opgezegd. Ons onderkomen was weg en we hebben tien jaar niet aan materiaalverwerking kunnen doen. Pas in 2010 konden we een nieuwe werkruimte in gebruik nemen: Achter de Sjoel in Middelharnis, op de plaats waar de eilandelijke joden het Loofhuttenfeest vierden. Na 2010 kon de archeologie weer opbloeien."
Die opbloei uit zich vooral in het determineren, beschrijven en restaureren van archeologische vondsten. Is dat achter de rug, dan moeten ze naar het provinciaal archeologisch depot in Alphen aan den Rijn. Grootscheepse opgravingen doet De Motte al enige tijd niet meer. Dat is sinds de sluiting van het Verdrag van Malta voorbehouden aan professionele archeologen, die wel vrijwilligers kunnen inschakelen ter ondersteuning.

Buikwarmer

Dat gebeurde bijvoorbeeld op de locatie Hart van Dirksland en bij diverse locaties in Ouddorp. "Zo blijven ook wij de hoeder van het archeologisch erfgoed. Er is bovendien nog veel uit te zoeken, ook van particulieren, zoals materiaal uit de voormalige kerkgracht van Middelharnis. Men dacht dat het tot de inventaris van het oudemannenhuis behoorde dat daar heeft gestaan, tot we een buikwarmer voor zwangere vrouwen vonden… We krijgen veel aangeboden en zijn ook een vraagbaak voor mensen die vondsten hebben gedaan. Het zou mooi zijn als we wat meer lijn zouden kunnen krijgen in het werk dat mensen met metaaldetectoren doen. Die doen vaak belangwekkende vondsten. Zoals die fantastische muntschat bij Dirksland vorig jaar."
Wat De Motte ook steeds weer in de schijnwerpers zette, waren de lezingen die de vereniging enkele keren per jaar organiseert. "Die gaan over opgravingen, maar ook over onderwerpen als dialect en plaatsnamen. Een lezing over Smerenburg op Spitsbergen hoort tot de top 5 van alle lezingen die De Motte hield. De Doele zat stamvol. We dachten dat het niets met Goeree-Overflakkee te maken had, maar toen de spreker een stijgijzer van een walvisvaarder liet zien, wisten we: dat kapstokje dat we in Goedereede hebben opgegraven, dat is dus geen kapstokje maar een stijgijzer. Zou er een walvisvaarder in Goedereede hebben gewoond?"
Naast de lezingen wist De Motte zelfs culturele avonden tot een succes te maken. Dat was destijds iets nieuws op Goeree-Overflakkee. "Een klavecimbel, een zangeres en kaarsen in het Oude Raadhuis – dat soort avonden. Ze zorgden voor een culturele opleving op het eiland. Zo is De Motte, min of meer onbewust, wegbereider geweest voor culturele manifestaties. Dat geeft toch wel een goed gevoel. Ook langs die weg is de vereniging ingebed geraakt in de samenleving", aldus Olivier, die ook het initiatief van de Kunst of Kitsch-dagen in De Doele nog noemt.

Berwoutsmoer

Bij een jubileum van De Motte hoort een boek, iets blijvends. De vereniging bewees het al ettelijke keren. Bij het tienjarig bestaan verscheen Van Westvoorne tot St. Adolfsland. Vijftien jaar later luisterde de vereniging het jubileum op met het boek Bodemvondsten uit Goeree-Overflakkee. Daarna volgden nog Sprekend verleden, een bundeling van verhalen die in het Eilanden-Nieuws hadden gestaan, Van meestoof tot Deltawerken, een heruitgave van het uitverkochte eerste jubileumboek en, tien jaar geleden, een boek over het Flaauwe Werk.
Dit jaar komt de jarige vereniging met een boek over Berwoutsmoer. Het verschijnt in oktober en is gewijd aan de laatmiddeleeuwse nederzetting in het veen nabij Ooltgensplaat, die De Motte tussen 1979 en 1987 in kaart bracht na opgravingen bij eb. "Er woonden mensen, er was akkerbouw en veeteelt, vogeljacht, visserij en moernering. De bewoning begon rond 1200, maar er is ook ouder materiaal opgegraven. We vonden twee huizen, opgebouwd uit zoden, met een houten wand, een rieten dak en een open stookplaats in het midden. Op het dak stond een versierde koker, die liet zien dat er een zekere welstand was. Dat zie je ook aan het aardewerk en het metaal dat naar boven is gekomen. We vonden ook pelgrimsinsignes, glas en glas-in-lood. Dat laatste was misschien van een kerkje. Berwoutsmoer was een grote nederzetting. We hebben de contouren van tien huizen gezien. Voor Flakkee is dit heel bijzonder. De oudste polder, Dirksland, is immers pas van begin vijftiende eeuw."
Het boek behandelt de opgravingen en de vondsten. Daarnaast bevat het Sprekend Verleden-achtige verhalen. De jubileumuitgave kan verschijnen dankzij een subsidie van de provincie Zuid-Holland. Gelinkt aan de presentatie van het boek verzorgt De Motte een uitgebreide variant van de Berwoutsmoer-expositie in het Streekmuseum.

Op de kaart

Volgens Olivier heeft De Motte het eiland Goeree-Overflakkee op de kaart gezet, in ieder geval als het om archeologisch erfgoed gaat. De spreekwoordelijke witte vlek heeft dankzij de inspanningen van de jubilerende vereniging het nodige van zijn bleekheid verloren. Met het etaleren van de Dirkslandse muntschat zou het eiland nog veel bekender kunnen worden. Rias Olivier vindt dat de gemeente, immers verantwoordelijk voor het erfgoed, het hier een beetje laat afweten en wat meer haar nek zou mogen uitsteken voor de eilandelijke archeologie en geschiedenis.
In het jubileumjaar treedt Olivier af als bestuurslid. Hij was het een halve eeuw, waarvan 22 jaar als voorzitter. Voor De Motte, toch zijn kindje, ziet hij nog een mooie toekomst weggelegd, ook al is het doen van opgravingen zelf een marginaal verschijnsel geworden. "De Motte is een florerende vereniging. Het blijft belangrijk om kennis uit te dragen, te publiceren en te exposeren. Dat laatste liefst ook in het gemeentehuis; we hebben er een vitrine voor."

Van de vereniging vaarwel zeggen is geen sprake voor het scheidend bestuurslid. Hij blijf betrokken via de werkgroep archeologie en van zijn hand zal nog regelmatig een artikel over bodemvondsten verschijnen. Want: "Graven is het leukste wat er is."

Een werkavond van de werkgroep archeologie.