De blinde ziet

Tastend en zoekend gaat hij zijn weg: die blindgeborene. Nooit heeft hij iets kunnen zien. Hij heeft de zon nooit zien opkomen, hij heeft nooit kunnen genieten van de schoonheid van de natuur; hij heeft zijn ouders nooit gezien. Hij zal zich wel geoefend hebben, om zijn weg te vinden, maar het is en blijft moeilijk.
Zijn ogen zijn ziek. Dat zijn ze altijd al geweest. En zijn hart is óók ziek. Want hij kent de Heere Jezus niet. Daarmee gaan we deze geschiedenis niet vergeestelijken; maar we trekken er wel léssen uit voor het geestelijk leven.
De blinde zit langs de weg. Misschien wel om te bedelen. Want dat was voor de meesten de enige mogelijkheid in hun onderhoud te voorzien. En dan komt de Heere Jezus langs. Dat hebben andere mensen óók meegemaakt. Bartimeüs bijvoorbeeld. Die ging hard roepen, om geholpen te worden. Dat doet deze man niet, want hij weet niet wie Jezus is. Hij weet dus óók niet dat bij Hem uitkomst is voor de diepe nood waarin hij zich bevindt. Maar dat gaat veranderen. De Heere gaat Zelf naar hem toe.
In deze geschiedenis gaat alles van de Heiland uit. Dat is altijd weer nodig. Als we wel van Zijn werk weten, kan het zo donker in het hart zijn, dat we niet eens kunnen roepen. Dan is de uitkomst er óók alleen maar als Hij Zelf tot ons komt.
Die blinde is er ellendig aan toe. Dat valt zelfs de discipelen op. Maar hun optreden verbaast ons wel. Ze gaan een 'leerstellig' gesprek aan. 'Wie heeft er gezondigd? Die man zelf? Of zijn ouders?' De discipelen denken echt in de lijn van wat men gewend was. Alle vormen van leed moeten wel een bepaalde zonde als oorzaak hebben. En het is toch waar: 'Waren er geen zonden, dan waren er geen wonden?'
Maar dat wil niet zeggen, dat we alles zomaar aan elkaar mogen verbinden. En wat erger is: de discipelen stonden wel druk te redeneren (en daar zal de blinde wel bij zijn geweest!), maar ze misten de bewogenheid, die de Heiland wél kende. Ze moeten nog heel veel leren.
De Heere Jezus doet het anders. Hij geeft de discipelen eerst een terechtwijzing. Er valt niets te redeneren. Want God gaat Zichzelf verheerlijken in de weldaad aan een ellendig mens.
En dan gaat de Heere iets wonderlijks doen. Hij maakt stof van de aarde tot slijk en strijkt dit op de ogen van de blinde. Daarmee - zouden we zeggen - wordt het alleen maar erger. Als hij niet blind was geweest, kon hij ook niets meer zien.
Waarom doet de Heere dat? We mogen het zó uitleggen, dat Hij dat doet om de nóód van die blinde te benadrukken. Zo wordt het echt duidelijk dat het geheel onmogelijk is beter te worden. Onmogelijk! Dat moet die blinde voelen. Alweer gaat de Heere een andere weg dan bij Bartimeüs. Deze werd op het gebed genezen.
De Heere onderstreept de nood. Hij zegt niet: 'Het valt allemaal wel mee'. Want het vált niet mee. Het is een bittere nood, die het leven tekent. Dat geldt ons evenzeer. Misschien draagt u óók een kruis mee. Wellicht is uw levensweg óók heel moeilijk. Dan worden we niet getroost door de opmerking dat het wel méévalt. En daarbij komt, dat we de nood van ons zondaar-zijn meedragen. Ook als we uiterlijke voorspoed kennen. In het Woord des Heeren lezen we hoe ernstig dat is. De zonde sleept ons mee naar de dood, naar de eeuwige ondergang. Dat wordt ons met alle nadruk voorgehouden.
De diepte van de nood wordt getekend. En dan kunnen we daar maar één woord bij zetten: onmogelijk. Geen weg om genezen te worden, geen weg om vrede te vinden.
Maar dan voegt de Heere aan Zijn 'zichtbaar' onderwijs een woord toe. Een opdracht. De blinde man moet naar de vijver 'Siloam' gaan. Een veelbetekenende naam heeft dat water. 'Siloam - uitgezonden'. We horen er al iets in van redding, van genezing, van het Woord, dat van de Heere uitgaat en door mensen mag worden uitgedrágen.
Die blinde moet dat slijk weer gaan afwas­sen. Maar daarmee worden zijn ógen toch niet beter? We moeten rond deze geschiedenis maar geen vragen gaan stellen. De Heere weet wel wat Hij doet. We zien dat Hij in het leven van elk van de Zijnen weer een andere weg gaat.
De blinde man krijgt een opdracht. Hij moet zijn ogen gaan afwassen met 'gewoon' water. De kracht zit niet in dat water. Maar hij moet toch gehoorzaam zijn aan wat de Heere hem opdraagt.
Het is een les, óók voor ons. De Heere geeft ons de middelen der genade: de prediking van het Woord, het onderwijs van de beide sacramenten die de Heere Jezus heeft ingesteld. Veel mensen onttrekken zich daaraan· door te zeggen dat het 'daar niet in zit'. Dat klinkt aannemelijk, maar het is niet naar het bevel van de Heere. Natuurlijk weten wij dat wij alleen door de krachtige werking van de Heilige Geest wederom geboren kunnen worden. Maar de Heere gebruikt daartoe het Woord.
Wat doet de blindgeborene? Hij komt niet met allerlei bezwaren naar voren, maar gaat gehoorzaam de weg die de Heere hem wijst. Het zou wel te begrijpen zijn als hij bezwaren zou uiten. Maar als hij niet gegaan was?
Maar hij doet het! En na korte tijd is hij weer bij de Heere Jezus terug. Genezen! En straks wordt het nog veel rijker. Want dan wordt hem geopenbaard Wie hem genezen had. Dan gaat hij zicht krijgen op de Heere Jezus. Niet alleen zijn ogen worden genezen, óók zijn hart.
Ook wij worden uit deze geschiedenis onderwezen. Want ook wij hebben nodig, als een machteloze te worden opgezocht door de Heere Jezus. Zo spreekt Hij in Zijn Woord tot ons. En dan wordt ons opgedragen in de weg van gehoorzaamheid te gaan.
In die weg schenkt de Heere Zijn zegen. Niet als een verdienste, maar naar genade. Dan blijft de verwondering over: 'Ik heb U niet gezocht, maar U hebt mij gevonden!' Want dan komen we tot de ontdekking dat we 'blind' zijn, ook al zijn onze ogen gezond.

Dat doet een behoeftig mens bidden:

'en dat Uw Geest mij ware wijsheid leer';
mijn oog verlicht, de nevels op doe klaren:
dat mijne ziel de wond'ren zie en eer,
die in Uw wet alom zich openbaren'

Deze overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 23 februari 2001.