Joke Verweerd – Snoeitijd (14)

Rood en blauw. De planten in de vensterbank zien er verwaarloosd uit; dat vertelt veel over Catharina. Onder de vensterbank staan radiatoren en van de schoorsteen is alleen nog de naar voren springende mantel te zien. Catharina's vest is van de stoelleuning gegleden. Hij pakt het op en terwijl hij het opnieuw over de leuning schikt, vangt zijn neus haar geur. Iets van bloemen en van zweet. Anders dan in zijn herinnering, maar onmiskenbaar Catharina. Vanuit de keuken klinkt haar stem, een telefoongesprek lijkt het. Een afspraak of een bestelling.
Chiel gaat bij de tafel zitten en schenkt zichzelf in. Het glas is van Lodewijk, maar hij ziet zo snel geen ander. Warm zakt de jenever naar zijn maag.
'Hoe vind je haar?' vraagt Catharina de kamer binnenkomend. Ze dempt haar stem niet.
Lodewijk draait zich met een onbestemd geluid om op de bank. Chiel kijkt haar aan, nu ze tegenover hem zit aan tafel. Ook op haar handen zijn de sproeten duidelijk te zien. Zo in het late zonlicht zijn haar haren nog rood, maar niet zoals vroeger. Het is doffer. Er is grijs bij haar slapen.
Ze kijkt naar het half volle borrelglas en wil opstaan om een schoon glas te pakken.
Zijn handgebaar houdt haar terug. Even kijken haar ogen rechtstreeks in de zijne. Haar mond wordt zachter.
'Ik moest met je praten,' zegt ze ingehouden.
Hij knikt.
De bank kraakt.
Haastig vervolgt ze: 'Is ze je erg tegengevallen?'
Hij haalt zijn schouders op, praten is hier moeilijk. Alsof woorden geen betekenis meer hebben.
Na het schrapen van zijn keel beaamt hij dat hij schrok van zijn moeder, maar anders dan hij verwacht had. 'Hoe lang is ze al zo?'
'De laatste twee jaar kunnen we haar niet meer alleen laten; als we weg zijn, gaat de kamerdeur op slot. Maar het is natuurlijk al veel eerder begonnen. Vergeetachtig en onvoorspelbaar. De draad kwijt. Ze is een paar keer weggelopen, zonder jas de kou in. Maar nu de artrose in haar knieën erger wordt, komt ze bijna niet meer buiten. Ze eet nog aan tafel; dat proberen we zo lang mogelijk vol te houden. Daar geniet ze ook wel van. Ze is maar zelden boos, dan zegt ze een hele dag niets. Meestal is ze rustig en lief, niet moeilijk meer.' Opnieuw even die blik van verstandhouding.
'Hebben jullie er nooit over gedacht haar uit huis te doen? Ik bedoel: het is toch een hele zorg zo?'
Catharina kijkt van hem weg, eerst schichtig in de richting van de bank, dan naar de halfopen deur van de voorkamer. Haar hand maakt een klein gebaar. Dit moet later, begrijpt Chiel.
Hij hoort hoe Willemijn zijn moeder weer in bed helpt. 'Hè, hè!' De stem van Willemijn die opgewekt zegt dat de klus geklaard is. Dat tovert een glimlach om Catharina's mond. Chiel beseft dat hij Catharina nog niet had zien lachen. Ze lacht niet veel meer.
'Willemijn is geweldig. Zoveel geduld als zij heeft! Dat terwijl moeder zelf vroeger zo weinig geduld met haar had.'
'Willemijn lijkt op jou!'
Zou Catharina het compliment voor haarzelf uit zijn woorden destilleren? Het wordt niet duidelijk, Lodewijk is te veel aanwezig in zijn rug. Hij krijgt haar ogen niet weer voor de volle honderd procent. Het doet hem denken aan zijn vorige bezoek. Hij zal op moeten passen; je weet nooit waar het mijnenveld begint.
'Je bent moe,' zegt ze opstaand.
Hij ontkent het maar niet. Moe zijn is een goed excuus voor alles en nog wat, ook voor het gevoel dat ontreddering heet.
'Jij ook,' zegt hij en ze haalt haar schouders op.
Lodewijk schuift aan tafel en vraagt hoeveel uur het tijdsverschil ook alweer is. 'Is het daar bij jullie nu vroeger of later?'
'Tien uur vroeger en als bij ons de klok wordt teruggezet over een paar weken, dan zetten ze daar de klok vooruit, dus dan scheelt het twaalf uur,' weet Willemijn, die net de kamer binnenkomt.