Joke Verweerd – Snoeitijd (13)

Maar in Willemijns ogen ontmoet hij begrip; hij mag ontroerd zijn. Dus zegt hij nog maar een keer: 'Dag, moeder.'
De zakdoek fladdert naar haar ogen, die groot en vochtig zijn. Er hangt ineens een druppel aan haar neus.
Hij buigt zich voorover en drukt even haar hand. Een kus was hij niet van plan geweest.
Hij voelt Willemijns blik. Hoe kan zij zoveel van haar oma houden? Het besef dat hij zelfs niet meer weet hoe de lijnen lopen in dit huis geeft hem het gevoel dat hij in een fuik is gezwommen.
De geur van ouderdom staat hem tegen. Hij zit op de door Willemijn aangeschoven stoel, te dicht bij het bed. Als ze hem maar niet alleen laat met haar! Voorzichtig schuift hij iets terug.
Intussen heeft Willemijn de zakdoek overgenomen en de druppel weggeveegd. 'Ben je blij? Chiel is helemaal uit Nieuw-Zeeland gekomen, met het vliegtuig!' Als tegen een klein kind praat Willemijn. Ze maakt er geluiden en gebaren bij. 'Een vliegtuig… hoog in de lucht.'
Chiel ziet hoe zijn moeder iets ineenduikt en lacht. De onnozelheid van die lach geeft hem het gevoel dat hij toch wel aan een borrel toe is. Hij moet zich bedwingen om te blijven zitten.
Als Willemijn neerstrijkt op het voeteneind, legt zijn moeder haar vinger tegen de smalle lippen om te luisteren: 'Niet verklappen, hoor! Mag niet verklappen!'
Hij schudt zijn hoofd en glimlacht terug.
Ze knikt blij, alsof ze verheugd is dat hij haar geheim wil delen.
'Is het pa?' vraagt ze daarna aan Willemijn, ze maakt een hoofdbeweging in zijn richting.
'Het is Chiel,' zegt Willemijn; ze strijkt haar haar achterover.
'Vliegtuig?' bedelt zijn moeder om nog meer vermaak.
Maar Willemijn gaat er niet op in. 'Vertel maar aan Chiel dat het nu weer goed met je gaat en dat je honderd wordt, Mijntje!'
Het klinkt alsof Willemijn dat werkelijk een optie vindt om naar uit te zien.
'Honderd!' herhaalt zijn moeder, terwijl haar hand Willemijns arm streelt.
'Dat je haar bij haar voornaam noemt…' zegt hij, bang dat er een stilte zal vallen.
'Dat zijn we het laatste jaar gaan doen. Ze luisterde niet meer naar moeder of oma. Het was net alsof het dan niet over haar ging. Ze is terug bij Mijntje. We zeggen allemaal Mijntje. Vind je het oneerbiedig of zo?'
Hij schudt zijn hoofd, probeert een glimlach. 'Dan kun je mij ook wel gewoon Chiel noemen, vind ik.'
'Mij best,' zegt Willemijn schouderophalend, om dan ineens alert te reageren: 'Moet je plassen, Mijntje? Jawel, ik zie het!'
Nu heeft Chiel een reden om op te staan.
Terwijl Willemijn het dekbed terugslaat en de postoel dichterbij trekt, doet Chiel de vijf stappen terug naar de woonkamer. Even nog is er de confrontatie met twee dunne benen, met donkere plekken en knokige knieën die rood en gezwollen zijn.
Zijn moeder heet weer Mijntje tegenwoordig.
De woonkamer is stil. Op de bank ligt Lodewijk, met halfopen mond en groeven in zijn gezicht. Nu hij met zijn ogen dicht ligt, ziet hij er nog slechter uit. Verlopen, zou je zeggen, als je niet wist dat hij ziek was. Er is niet veel over van de spirit en de bravoure waarmee Lode zo vaak op hem voorlag. Hij keert zich af en kijkt om zich heen, naar de meubels, waarbij geen herkenning in hem opkomt. Nieuw, niet mooi ook trouwens, standaardspullen uit de catalogus van een woonwarenhuis. De blank eiken kast is al donker geworden, vooral bij het handvat waarachter de drankvoorraad te vermoeden is. Het licht is het enige mooie in deze kamer. Als vroeger valt het door het glas-in-lood van de bovenlichten van de twee hoge ramen in de zijmuur.