Joke Verweerd – Snoeitijd (11)

Wat mij te wachten staat, daar lusten de honden geen brood van. Ik red het niet,' zegt Lodewijk; van zijn ?air is nu niets meer over.'Ik ga koffiezetten,' zegt Caharina stroef; ze probeert haar verontwaardiging niet te laten doorklinken in haar stem; het lukt maar half. 'Laat Chiel nu even moeder begroeten, Lode!'
'Daar heb je haar weer,' vliegt Lodewijk op, 'met haar koffie. Ik ben ongeneeslijk ziek en zij zet koffie!' Dan gaat hij door tegen Chiel: 'Man, je weet niet wat ik doormaak. Het is goed dat je er bent; ik heb je nodig.' Er komt een vloek achteraan.
Chiel doet een stap bij hem vandaan, trekt een stoel onder zich. Sinds wanneer wordt er hier gevloekt? Het klinkt niet alsof het de eerste keer is. Catharina heeft zich weggedraaid en door de open deur ziet Chiel hoe ze zich rekt om de koffie uit het keukenkastje te pakken. Haar bovenlichaam is magerder geworden, het past niet meer zo bij de rest. Chiel kijkt naar de streep zonlicht die tussen de schuifdeuren achter in de nis tevoorschijn komt. Daar ligt zijn moeder. Willemijn doet er alles aan om te zorgen dat ze hem herkent als hij straks aan haar bed staat. Hij hoort haar zacht lachen als ze Willemijns woorden herhaalt. 'Zijn kuif, ja. Chiel had een kuif, want er zat daar een kruin. Hij had toch zo'n hekel aan die kuif!'
'Goed zo, Mijntje, mooi dat je dat nog weet!' klinkt Willemijn tevreden.
Met verbazing realiseert hij zich dat Willemijn zijn moeder bij de voornaam noemt.
Mijntje. Zou de dementie dat bewerkstelligd hebben of is dat ook al een trend? Nu zou hij de voorkamer binnen moeten stappen! Ineens verlangt hij daarnaar, maar het moet wachten. Hij kijkt naar Lodewijk. 'Kalm maar, Lode, rustig nou! Wind je niet op.'
Hoe vaak heeft hij woorden van deze strekking tegen Lodewijk gezegd? Chiel voelt zich volkomen uitgeblust, alsof zijn binnenkomst alle beschikbare energie heeft gekost. Misschien is dat ook zo.
'Ja, Catharina, graag koffie,' zegt hij.
Catharina zet de koffiebekers op het aanrecht. 'Heb je nog steeds melk in je koffie, Chiel?' vraagt ze met de rug naar hem toe.
Het valt Chiel op hoe anders haar stem klinkt nu ze tegen hem spreekt. Het stroeve is eruit. Het maakt niet uit welke woorden ze gebruikt, de buiging van haar stem zegt dat ze blij is met zijn komst. Dat er niets veranderd is. Hij luistert naar Lodewijk die zijn aandacht opeist. Hij hoort verhalen over ongemakken en pijn. Lodewijk heeft altijd te klagen gehad. Als Lodewijk met enige stemverh Effing een nieuwe litanie begint, weet Chiel weer dat Lode niet toe kan met halve aandacht. Catharina ergert zich; hij ziet het aan haar rug.
Hij wrijft over zijn ogen, die steken.
'Neem toch een bril, man! Jij denkt zeker dat de jaren jou ongemerkt voorbijgaan!' zegt Lodewijk gepikeerd, het gebaar blijkbaar opvattend als gebrek aan interesse.
Chiel kijkt naar het magere gezicht tegenover hem. De nerveuze trek rond de smalle mond en de donkere ogen die alles zien, de ogen van zijn vader. Wat zou er gebeuren als hij nu gewoon hardop tegen Lodewijk zei dat hij zijn mond moet houden? Moet hij zich wel opnieuw laten inpakken en zich houden aan de code die hier heerst?
'Eerst een borrel,' zegt Lodewijk. 'Crina, waar heb je mijn glas gelaten?'
Catharina spoelt zwijgend een fors uitgevallen borrelglas om onder de kraan. Ze zet het naast Lodewijk, die naast zich de ?es jenever tevoorschijn haalt. Sinds wanneer staat de jenever?es hier voor het grijpen?
'Chiel ook een glas!' roept Lodewijk ongeduldig.
Chiel vangt Catharina's vragende blik en schudt zijn hoofd. 'Doe mij maar koffie,' zegt hij tegen haar en op het ontevreden geluid van Lodewijk: 'Straks misschien, Lode; ik ben nog maar net binnen, man!' Zie je wel dat je meteen het oude rolpatroon oppakt hier, smaalt hij bij zichzelf.
Willemijn doet de schuifdeuren wijder open, ze wenkt met haar ogen. Chiel staat op, neemt de koffie van Catharina aan en loopt naar de voorkamer. Aan het geluid te horen schenkt Lodewijk zich een tweede in.
De voorkamer is iets schemerig gehouden. Het wit van de lakens lijkt er blauwig. De geaderde handen op het laken liggen stil. Twaalf jaar is een lange tijd.
Haar gezicht is smal geworden en de neus veel scherper dan in zijn herinnering. Spierwit het grijze haar van toen. Ze doet hem aan een vogeltje denken, zowel het optrekken van haar schouders als het ?adderen met de zakdoek.
'Dag, moeder.'
'Waar is Lodewijk?' vraagt ze, zonder zich een seconde te verbazen over zijn aanwezigheid.

Hoofdstuk 2

'Waar is Lodewijk?' vroeg ze.
Hij had nijdig zijn hoofd geschud, ten teken dat hij het niet wist.
Haar vinger wees naar de buitendeur. Thuiskomen zonder Lode was onmogelijk. 'Je jongere broertje!' zei ze nog, terwijl hij de deur achter zich dichtsloeg. Haar ogen prikten in zijn rug toen hij langs het raam naar de weg liep. Hij ging, zijn handen in de zakken geperst en zijn schouders opgetrokken. Het was te hopen dat hij lang moest zoeken voor hij Lodewijk vond, dat zijn drift bedaard was. Zo niet, dan zou hij een jankende Lodewijk achter zich aan moeten slepen. Zijn vuisten in bedwang houden was op dit moment werkelijk te veel gevraagd.
Het was aan het begin van de middag al fout gegaan. Ze gingen zwemmen in het kanaal. Dat moest stiekem want de drukke scheepvaart maakte het kanaal tot een gevaarlijke zwemplek.