Joke Verweerd – Snoeitijd (10)

Tenminste, dat is de afspraak.' Haar stem klinkt schamper. Neemt ze het hem kwalijk?
'Wat is hier aan de hand, Willemijn?' vraagt hij nu op de man af.
Ze keert zich naar hem toe. Het is in een paar zinnen gezegd. 'De gemeentelijke herindeling, een nieuwe snelweg dwars door de polder. De ns wil van enkelspoor naar dubbelspoor. Er zou hier industrieterrein komen, tussen het kanaal en het spoor in. De gemeente heeft liever een villawijk, daar is meer aan te verdienen. Het ene plan na het andere komt hier voorbij. Niemand weet waar we aan toe zijn en dat is al jaren zo.

We hebben twee kampen hier: de mensen die koste wat het kost fruitboer of veeboer willen blijven en de mensen die zich dollartekens in hun ogen hebben laten praten. Alles gaat veranderen hier, alles gaat onder de hamer. Pa is in onderhandeling met een projectontwikkelaar die zeker weet dat hij hier een paar luxe landhuizen kan neerzetten. Maar dat plan is er nog niet helemaal door, al zegt de gemeentesecretaris van wel. Pa voert zijn lobby links en rechts en via de achterdeur en doet er alles aan om de gemeente zover te krijgen dat er hier gebouwd mag worden. Hij behoort dus tot de groep met de dollartekens in de ogen en dit is voor hem een gemakkelijke manier om van de hele rotzooi af te komen. Last but not least: mijn vader is ziek. De prognose is niet best. Het gaat hard bij hem.'
'Dat krijgt hij nooit voor elkaar. Deze hele polder heeft altijd een agrarische bestemming gehad,' zegt Chiel; het bloed bonst ineens in zijn slapen.
'Dat dachten wij vroeger ook, maar tegenwoordig kan alles.' Donker staan haar ogen en ze legt haar hand op zijn arm.
'Weet je, oom Chiel: dat pa ziek is, dat is erg. De vooruitzichten zijn niet jofel. Dus hij wil voor hij slechter wordt van de sores af, zegt hij. Een mooi nieuw huis, alles gelijkvloers, ruimte voor een rolstoel. Geen appelspint meer, geen vorstschade, veel geld op de bank. Hij spiegelt het ons dagelijks voor, steeds mooier. Wat hij in zijn kop heeft… dát is pas echt de ziekte.'
In Chiels hoofd komt een gedachte helder naar voren: het was niet vanwege problemen met zijn moeder, dat Catharina hem belde. Catharina hoopt dat hij orde op zaken kan stellen.
'Je zult het gauw genoeg zelf horen, hoe hij ons plat praat met zijn handel, met zijn contacten, met zijn opties en bouwplannen. Er is niets mooiers dan geld,' haalt de stem van Willemijn hem bij de les. Haar stem schiet uit als ze zegt: 'We worden er gek van! Alsof hij met geld de ziekte op een afstand kan houden.'
Dan zijn ze bij de achterdeur. Willemijn houdt die wijd voor hem open. Zijn koffer staat inmiddels in de bijkeuken. Catharina moet hem hebben zien komen; zij heeft de bagage binnen gezet en geweten dat hij eerst de boomgaard moest zien. Er zit een rare kramp in zijn borst, als een scherp stuk lood. Het is vreemd en toch heel vertrouwd door het achterhuis te lopen en de woonkeuken binnen te stappen. Nog steeds dat grote granieten aanrecht; nieuwe kastjes erboven, dat wel. Een vaatwasser en een magnetron.
Daar is ze! Duidelijk ouder dan in zijn herinnering; haar gezicht zo bleek dat de sproeten haast brutaal lijken. Zij kust hem niet, dat was ook niet te verwachten. Ze steekt haar hand uit. 'Chiel!' zegt ze en noemt daarna nog een keer zijn naam.
Hij trekt haar aan haar hand naar zich toe ondanks het tegenstribbelen. Even maar.
De stem uit de kamer jaagt hen uiteen. 'Crina! Wie is daar?'
''t Is Chiel,' zegt haar mond, maar haar stem valt weg.
Willemijn neemt een paar passen en gooit de deur naar de grote kamer verder open.
'Wie hebben we daar!' zegt Lodewijk in de deuropening.
Chiel schrikt van hem. Zijn broer ziet er slecht uit. Mager staat hij daar, zijn hand aan de deurpost. Pas nu realiseert Chiel zich wat Willemijn zei. Over die rolstoel en zo.
Lodewijk slikt en probeert zijn emotie te verbergen. Maar dan heeft hij zichzelf weer in de hand. 'Mijn grote broer! De Nieuw-Zeelandse Goudappel!' Hij laat de deurpost los, komt een paar stappen dichterbij, maakt een gebaar van omhelzen, laat het dan bij een hand op Chiels schouder. 'Wel, wel, wat verschaft ons de eer? Je bent blijkbaar op de hoogte. Voor wie kom je: voor je moeder, je zieke broertje of om de erfenis veilig te stellen?'
Het moet luchtig klinken, maar hij hoort het schampere in zijn stem. Het losse gebaar van de hand op zijn schouder wordt een vreemd vastklampen, waar Chiel geen raad mee weet.
'Nou, wat brengt je hier?'
Nu is Chiel blij dat Willemijn hem op de hoogte bracht van de toestand hier. Hij weet dat zijn antwoord de kwaliteit zal bepalen van de tijd die hij hier doorbrengt. Zonder opzij te kijken hoort hij hoe Catharina abrupt haar adem inhoudt. Terwijl hij langzaam zijn arm rond Lodewijks schouder legt, zodat het toch lijkt op een omhelzing, zegt hij: 'Het moest er toch eens van komen?'
Dat zijn de goede woorden. Lodewijk lijkt er kalmer van te worden, misschien zelfs ontroerd. In de stilte die valt, hoort Chiel duidelijk Willemijns stem in de voorkamer die via een kleine nis verbonden is met de woonkamer. 'Mijntje, vertel nog eens wat over Chiel? Weet je nog wel? Chiel! Chiel was de oudste; hij had een kuifje toch? Wat was er mis met zijn kuif?' Alsof ze tegen een kleuter praat, zo klinkt Willemijns stem.
Catharina schuift een stoel dichterbij, waar Chiel Lodewijk met zachte hand in drukt.
'Als je alles eens wist, Chiel... Ik heb een heel verkeerde ziekte.