God weet er van (2)

'HEERE, Gij doorgrondt en kent mij'. Psalm 139:1

Het gaat in Psalm 139 over twee deugden, twee eigenschappen van God: over Zijn alwetendheid en over Zijn alomtegenwoordigheid. Twee begrippen uit de geloofsleer van de kerk, die nergens helderder onder woorden gebracht worden, dan juist in deze Psalm. Onderstaand het vervolg op vorige week.

Het is genade, als wij door Woord en Geest ons leerden kennen in ons verloren bestaan, als we leerden buigen onder het heilig recht van God en in de weg van geloof en bekering de gerechtigheid van de Heere Jezus ons werd toegerekend en onze zonden gelegd werden op het dier­ bare Godslam.
Dan is dit: "HEERE, Gij doorgrondt mij", niet meer tot verschrikking, maar tot ver­troosting. Dan weet de Heere van ons af. Dan kent Hij ons hopen en verlangen, ons begerig uitzien, onze geloofsworstelingen, onze aanvechtingen en strijd, ons veelvuldig vallen en moeizaam opstaan.

Tot die vertroosting draagt bij, dat de HEERE ons niet alleen doorgrondt, maar ook kent! "Gij doorgrondt en kent mij". Er staat niet: "Gij doorgrondt en verwerpt mij." Dat zou wel verdiend zijn.
Maar God is een genadig God. Hij wil de doorgronde mens ook kennen. Kennen betekent in het Bijbels spraakgebruik meer dan bij ons. Het wordt daar in verband gebracht met de liefde.
Als aan het slot van het boek Exodus staat, dat de HEERE de kinderen Israëls kende, dan wil dat zeggen, dat Hij in liefde aan hen dacht en Zich over hen ontfermde.

Dit kennen van God houdt niet alleen in: God weet van mij af, maar dit kennen wil zeggen: "Gij wilt met mij omgaan, Gij wilt met mij gemeenschap hebben". Het betekent: een intieme relatie hebben, een gemeenschap van hart tot hart. Het is een kennen in liefde.
Dat God David kent, betekent, dat Hij voor hem is de HEERE, een God van genade en barmhartigheid.
God kent hem op grond van vrijmachtig welbehagen. Hij kent hem om Christus' wil, Die op Golgotha van God verlaten werd. In dat dodelijk uur, wilde de Vader zijn Zoon niet kennen, opdat Hij verloren zondaren wél zou kennen en aannemen tot zijn kinderen.
Daar komt nog wat bij. Daar komt bij, dat in onze tekst God bij zijn Verbondsnaam genoemd wordt. Er staat HEERE. De Naam, geschreven met vijf kapitale letters. Hij is Jahwe, de God van het Verbond. De Getrouwe, de 'Ik zal zijn, die Ik zijn zal'. De Heere gedenkt aan Zijn Verbond.

De psalm eindigt met een gebed. Eigenaardig... de psalmist vraagt, om wat hij weet, dat inderdaad gebeurt. In vers 1 heeft hij tot God gezegd: "HEERE, Gij doorgrondt en kent mij". En in vers 23 vraagt hij: "Doorgrondt mij, o God, en ken mijn hart". Toch vergist David zich hier niet. Want wie weet wat het betekent, dat God ons doorgrondt en kent, die vraagt Hem om doorgaand onderzoek. Die bidt, dat de HEERE hem zó wil doorgronden en kennen, dat hij bewaard wordt voor wegen, die van God afvoeren. Hij kent zijn dwaalziek hart en bidt: "Is er bij mij een schadelijke weg, leidt mij op de eeuwige weg."
Dan maakt God Zijn Naam waar, dat Hij is HEERE, de God Die niet loslaat het werk dat Zijn hand begon. De HEERE, de 'Ik ben, die Ik ben', zal zijn werk voleindigen, tot roem van Zijn heerlijke Naam en tot zaligheid van wie Hij kent.

Deze overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 27 januari 1995.