Vervolgverhaal - Joke Verweerd – Snoeitijd (7)

In de loop van het gesprek gaat auntie meer Friese woorden gebruiken, die Effi niet verstaat, maar toch begrijpt ze wel wat auntie vertelt. Het is het verhaal dat de laatste jaren aldoor verteld moet worden. Friesland. Steeds worden de weilanden groener, wordt het ijs dikker. Zeker nu uncle Douwe er geen tegenwicht meer aan kan geven, met zijn enthousiasme over het land van de langgerekte witte wolken, zoals de Maori's hun land liefkozend noemen.
'Dat Chiel nou onderweg is naar zijn geboorteplaats, dat hij het allemaal terugziet...' zegt auntie Nel na een korte stilte. 'Heeft hij gezegd hoe lang hij wegblijft?'
'Nee auntie, dat hangt van de situatie af. Dat hoor ik nog wel.'
'Gold Apple Garden zal aan hem trekken. Hij heeft hier heel wat opgebouwd.'
Het is vreemd dat een als geruststelling bedoelde opmerking juist onrust bewerkstelligt.
Effi staat op.
'Ach kind, moet je al weer weg? Heb je geen tijd meer? Ik wilde je eigenlijk vragen of je mijn haar wassen wil. Bij de wasbak, ja. De zusters hebben zo weinig tijd tegenwoordig. En ik heb er zo'n hekel aan om onder de shower mijn haar te moeten wassen.'
'Kom maar,' zegt Effi, met een blik op de klok, 'natuurlijk was ik uw haar even!'
Onder het wassen vertelt auntie gewoon door over Friesland en hoe dat vroeger was. Over uncle Douwe, hoe hij na de oorlog naar Nieuw-Zeeland wilde, ondanks de tegenwerking van haar vader en moeder. 'Ik was enige dochter, mijn ouders lieten me niet graag gaan. "Friesland is groot genoeg, wat moet die jongen aan de andere kant van de wereld," zei mijn vader. Maar Douwe ging toch. Die brieven van hem, die baanden een weg waar geen weg was. Dat doet verlangen, kind. Ik ging voor hém, niet eens voor de ruimte en het land. Ik wilde gewoon bij Douwe zijn, al had hij op de Zuidpool gezeten.'
'Ja, auntie, ja, nu zet ik u onder de droogkap en dan ga ik, hoor!'
De droogkap is een oerouderwets ronkend geval, maar auntie Nel kan hem niet missen. Net als de handnaaimachine markeert ook de droogkap de weg van Wijtgaard tot Wellington.
Een kus en nog een kus. 'Hij komt terug hoor, kind, laat jij het nou maar los. Hij zal toch eens moeten tellen wat hij heeft en moeten afschrijven wat hij denkt te missen.'
Ze had beter niet naar auntie Nel kunnen gaan! Onverantwoord hard rijdt Effi naar huis.
Pollux blaft hard als de auto het erf op schiet.
Ze aait hem, praat op hem in, maar hij blijft janken. Pas als ze een oud t-shirt van Chiel in zijn mand legt, wordt hij rustig.

Hoofdstuk 1

De wolken worden dunner en het land daaronder komt in zicht. Groen, doorsneden met rivieren en meren.
Nederland. Twaalf jaar geleden was hij er voor het laatst. Toen was het vanwege zijn vader, nu komt hij voor zijn moeder. Hij weet niet of hij hoopt op tijd te zijn. Wat zou er nog te zeggen zijn, na achtentwintig jaar contact via nieuwjaarsgroet en verjaardagskaart? De laatste jaren was het handschrift op de kaarten trouwens van Catharina.
Hij trekt zich al terug en grijpt naar de krant op de stoel naast zich. De Volkskrant is het. Vrij vers, van gisteren – of moet hij zeggen: eergisteren? Het verwondert hem ineens dat hij geen Hollands hoort spreken. Er zullen onder de passagiers ongetwijfeld Hollanders zijn. De mensen aan de overkant van het gangpad knauwen hun Engels, dat zijn Aussies. Voor hem zitten Japanners, één van hen is al een kwartier aan het woord. Geen touw aan vast te knopen, maar het is blijkbaar erg grappig, aan het gelach te horen. Chiel kijkt op zijn horloge, het gaat opschieten nu. Opnieuw bekruipt hem het gevoel dat hij iets vergeten is. Het is haast onmogelijk dat het de bagage betreft, Effi denkt altijd aan alles. Het zit in hemzelf. Een onvoldaan gevoel, alsof er iets op de loer ligt. Heeft het toch met Effi te maken? Het zou ook vermoeidheid kunnen zijn, hij is al meer dan een etmaal onderweg. Oponthoud op de luchthaven van Singapore, stom van hem om geen 'stopover' te willen. Maar hij wist niet hoe lang het duren zou en niemand nam de moeite uit te leggen wat er aan de hand was. Maar goed dat hij niet wordt afgehaald.
Het toestel zwenkt en begint aan de daling. Op de monitor in de rugleuning van de stoel voor zich ziet Chiel de kaart van Nederland met daarop de bekende plaatsnamen. Toch maar weer kijken dan.
Hier ligt zijn jeugd. Hier komt hij vandaan. Groen polderland, blinkend water, rietkragen, dijken. Zou Effi het mooi vinden? Vast wel, Effi kan overal iets moois uit puren. Daar komt de bebouwing van de Randstad al. Het is niet te vergelijken met wat Nieuw-Zeeland hem nu al achtentwintig jaar biedt.
Gold Apple Garden. Vijfhonderdvijftig hectare, voor het overgrote deel Granny Smith. Daarnaast de Braeburns en de proeftuin met Fuji's en Royal Gala. Het bedrijf mag er zijn, hij werkt niet voor niets samen met East Malling. Hij kan zo terug, er gaan elke dag rechtstreekse vluchten van Schiphol naar Kuala Lumpur, en daarvandaan is hij binnen ruim een halve dag weer thuis. Als er geen vertraging is natuurlijk. Hij komt ergens vandaan nu. Dat was vorige keer wel anders!
Diep ademhalen en slikken. Dalen is altijd beroerd.

Schiphol. De boel is aardig vernieuwd hier, het mag nu luchthaven heten. Nog aldoor Engels om hem heen. Hij zou de vertrouwde scherpe s-en, een ch-klank achter in de keel willen horen. Hij schraapt zijn keel, maar er is niemand om 'Goeiendag' of 'Scheveningen' tegen te zeggen. Als ze inmiddels op Meijlanden weten dat hij komt, dan toch niet wanneer en hoe laat.