God weet er van (1)

'HEERE, Gij doorgrondt en kent mij'. Psalm 139:1

Het gaat in Psalm 139 over twee deugden, twee eigenschappen van God: over Zijn alwetendheid en over Zijn alomtegenwoordigheid. Twee begrippen uit de geloofsleer van de kerk, die nergens helderder onder woorden gebracht worden, dan juist in deze Psalm.

Zijn alwetendheid in de verzen 1-6. Zijn alomtegenwoordigheid in de verzen 7-12.
Als de psalmist over deze hoge dingen peinst, dan komt hij er niet uit. Hij verstaat dit niet en moet vol ontzag erkennen: 'De kennis is mij te wonderbaar, zij is hoog, ik kan daar niet bij.' Hij gaat over de deugden van God geen theologische verhandeling geven. Deze psalm geeft geen stuk dogmatiek. Dat doen de psalmen nergens. Het zijn veel meer liederen. Liederen van donker en licht, van pijn en vertroosting, van doorschreide eenzaamheid en zalige nabijheid van God.
Ook Psalm 139 is een lied. Een lied in een zeer persoonlijke toonzetting. De auteur, volgens het opschrift boven de Psalm, David, belijdt zijn geloof. Niet maar in algemene zin, zo van: 'Natuurlijk, God weet alles'. Neen... voor Gods aangezicht en heel persoonlijk: 'HEERE, Gij doorgrondt en kent mij'. De nadruk valt op mij!
'Gij doorgrondt mij.'
Doorgronden. Dat is meer dan een vluchtig kennis nemen. Het is: een nauwkeurig onderzoek instellen... de zaak grondig dóórlichten.
De psalmist heeft God leren kennen als een God, Die hem doorschouwt tot op de bodem van zijn ziel. Hij belijdt: 'God weet alles van mij af, van mijn zitten en mijn opstaan, van mijn gaan en liggen, ja, zelfs van mijn gedachten: Geen woord is nog mijn tong ontgleden, of Gij, Gij weet alreeds mijn reden.' God kent mijn zonden. De grote en de kleine, de verborgene, die de mensen niet zien en nooit in mij vermoed zouden hebben... God kent ze.

De alwetendheid van God... ze doet ons huiveren. Voor de mensen kan ik een schone schijn ophouden, kan ik doorgaan voor een onberispelijk persoon, degelijk, rechtzinnig, godsdienstig... voor God ben ik die ik ben... een zondaar.
Als God ons hart met het licht van Zijn Woord dóórlicht, dan ziet Hij dat hart als een vuile bron van wanbedrijven. ,,In zonden ontvangen en geboren, aan allerhande ellende, ja, aan de verdoemenis zelf onderworpen" (doopsformulier).
Maar wie erkent dit van zichzelf?
We proberen de waarheid van onze totale verlorenheid weg te dringen. Ons tegenover God te handhaven.
Ik denk aan de Farizeeër, die gelijk met de tollenaar in de Tempel was. Van hem staat geschreven: 'en de Farizeeër staande'. Hij staat daar in zijn volle waardigheid, rechtop en ongebroken; door zijn wetsvervulling volmaakt rechtvaardig voor God. Zó is nu ook de mens van huis uit. Hij houdt zich overeind en weet niet, dat hij tegenover God geen been heeft om te staan.
Het is genade als wij farizeeër-af worden en gaan gelijken op de tollenaar, die met gebogen hoofd smeekte om genade.

Volgende week deel 2 van deze meditatie.