Joke Verweerd – Snoeitijd (6)

Van der Meij, Chiel, wordt zoiets als Vendemee, Kjel. Chiel heeft er geen glimlach voor, hij is nerveus. Effi merkt dat aan het ijsberen en aan de manier waarop hij zijn paspoort verhuist van zijn achterzak naar de binnenzak van het colbertje en terug. Ze schudt nee, als hij zegt dat ze best kan vertrekken. 'Wachten duurt niet korter als je samen wacht,' zegt hij dwars.
Ze knikt en blijft zitten op de stalen bank. Haar hand op de rugzak, die als handbagage meegaat.
'Ga jij nog langs auntie Nel voor je terugrijdt?' vraagt hij ineens.
Ze kijkt op, verbaasd dat hij daar aan denkt. Op haar horloge kijkend aarzelt ze. 'Zou ze al wakker zijn?'
Hij knikt. 'Ze zal blij zijn met bezoek. Ik ben er lang niet geweest en ze is ook oud.'
Het ontroert haar zoals hij dat zegt. Dat geeft auntie Nel de plaats die ze verdient. Ze is zijn Nieuw-Zeelandse moeder. Toen Chiel hier aankwam als onervaren landverhuizer, werk en onderdak zocht, heeft hij erg geboft dat hij onder haar moederlijke vleugels terecht is gekomen. Nel en Douwe Talsma, die niet over Holland praatten, maar over Friesland. Een grote schapenfarm hadden ze, net boven Wellington en daar heeft Chiel zijn eerste Nieuw-Zeelandse jaren doorgebracht. Sinds de dood van uncle Douwe woont auntie Nel in een verzorgingstehuis.
'Het is een goed idee,' zegt ze, 'en als ze nog slaapt, dan wacht ik wel.'
'Auntie Nel en uitslapen! Dat geloof je zelf niet!'
Ze wijst op de klok.
'Heb jij wel door hoe vroeg het is? Voor de meeste mensen is de dag nog niet begonnen, hoor!''Op Meijlanden moet de nacht nog beginnen,' constateert Chiel.

Effi knikt; Chiel is onderweg, ze moet hem laten gaan nu. Aan commotie achter de balie is te merken dat het tijdstip van vertrek niet ver meer kan zijn.
'Zeg je tegen Willemijn dat ik haar mails op prijs stel?'
Hij knikt. Moet ze nu nog vragen of hij haar op de hoogte houdt?
Op het infobord verschijnt het bericht dat de gate open is. Chiel draait zich met een ruk om en zegt wat zij niet zeggen wilde. 'Je houdt me wel op de hoogte?' Zijn stem klinkt iets schor.
Effi staat op en reikt hem de rugzak. Ze ziet hoe hij slikt. Hij is wars van elke vorm van sentiment, dat weet ze. Maar soms moet een mens iets hebben om in herinnering te houden. Als hij de rugzak van haar aanneemt, komt ze nog een stap dichter. Even strelen haar handen onder zijn colbert zijn zij, de gladde stof van zijn overhemd waaronder ze de warmte van zijn huid voelt.
'Pas goed op jezelf, kom heelhuids terug!' zegt ze.
Hij gaat. Nog een keer kijkt hij om en steekt zijn hand op voor hij de klapdeuren door gaat.
Als Effi de parkeergarage uitrijdt, heeft ze al honderd keer gezegd wat ze eerder niet over haar lippen kreeg.

Auntie Nel zit in haar duster, haar nog dikke grijze haar in een vlecht over haar schouder.
Haar gezicht wordt een en al verbazing als Effi de kamer binnenkomt. 'Mijn kind, Effi, wat doe jij hier!' zegt ze, de handen ineenslaand.
Effi geeft haar een kus op haar wang en heel even voelt ze de kleine dikke handen op haar schouders. 'Good morning, auntie. Ik was toch in de buurt en Chiel zei dat ik maar even bij u langs moest.'
'Zo vroeg al! Kom, pak een beker en schenk voor jezelf een kop thee in; de zuster heeft net een volle pot gebracht. En vertel hoe het komt dat jij voor dag en dauw in de buurt bent.'
Tegenover auntie aan tafel drinkt Effi haar thee. Sterk en zoet, zoals altijd bij auntie Nel. Ze vertelt van het bericht van Meijlanden en Chiels beslissing om te gaan.
Auntie knikt. 'Het is goed dat hij gaat, kind, het is zijn moeder en misschien wordt het afscheid nemen.'
Effi kijkt hoe auntie het dunne boterhammetje op haar ontbijtbordje smeert en in partjes verdeelt, twee voor haar en twee voor auntie zelf. Weigeren kan niet hier, auntie beslist over het eten en drinken zoals ze vroeger met gemak over veel grotere zaken besliste.
'Nou! Hoe zal dat weerzien zijn?' legt auntie de vraag midden op tafel.
Effi wacht; hier hoeft zij niets over te zeggen. Auntie Nel kent Chiel minstens net zo goed als zij.
'Het sterven van zijn vader heeft hem tamelijk onberoerd gelaten, die ruzie over de erfenis zat hem meer dwars. Met zijn moeder zal dat anders liggen. Staat het bedrijf nog op haar naam?'
'Volgens mij wel; ze wonen nog steeds met z'n allen op Meijlanden.'
'Als ze overlijdt, zal Chiel zijn kindsdeel moeten krijgen. Of er moet een notariële akte gemaakt worden dat hij zijn erfdeel in het bedrijf van zijn broer laat.'
Aan aunties gezicht ziet Effi dat ze daarbij problemen verwacht. 'Ja,' zegt ze daarom alleen.
'Misschien wil hij dat zijn broer hem uitkoopt en dat kan wel eens lastig worden. Zo'n groot herenhuis en de grond erbij – dat moet in Holland goud geld opbrengen.' Ze schudt haar hoofd. 'Maar of dat nu de manier is voor de jongen om er los van te komen?'
Effi kan zich niet voorstellen dat Chiel in zijn eerste Nieuw-Zeelandse jaren erg openhartig geweest is, dat past gewoon niet bij hem, maar voor auntie blijven er weinig dingen geheim.
'Hoe staat het met jou, kind? Met jullie?'
'Goed hoor,' zegt Effi, 'rustig; we werken hard en met zin, we maken geen ruzie.'
'Misschien zou jij daar ondertussen maar eens mee moeten beginnen!'
Effi schudt haar hoofd en brengt het gesprek op de kinderen Talsma. Auntie glimlacht, maakt even een verontschuldigend gebaar. Zo kies is ze, ze weet nu dat Effi niets meer zal zeggen. Dan vertelt ze over haar kinderen en kleinkinderen.
'Ach kind, ik zie ze niet vaak, maar ik mag niet klagen. Het leven geeft je nooit alles wat je vraagt, je denkt altijd meer nodig te hebben! Maar je moet jezelf niet onderschatten. Wie had kunnen denken dat ik zonder heit Douwe verder zou kunnen?'