Joke Verweerd – Snoeitijd (5)

Chiel was er niet meer op teruggekomen. Toen ze haar maandelijkse salaris op haar bankrekening bijgeschreven zag, constateerde ze dat ze blijkbaar opslag gekregen had, hoewel er geen nieuwe afspraken gemaakt waren.
Het kwetste haar. Maar het was beter dat het onbespreekbare verborgen bleef. Elk mens had zijn eigen geheim.
Chiel bleef komen 's nachts, soms regelmatig, soms ook maanden niet. Hij had nooit over liefde gesproken. Zij ook niet; er zijn manieren genoeg om dat duidelijk te maken. Het is goed als hij komt, ze schuift op en legt het rolkussen opzij. Hij zal geen weerstand voelen, want die is er niet. Hij mag haar graag, dat weet ze. Hij komt om warmte en zij legt de onrust in zijn bloed stil. Wat er tussen hen bestaat, voelt goed. Het beste wat haar overkomen kon.
De slaap is ver nu. Ze draait de armband rond haar pols. Die zit daar al sinds haar zestiende, dus dat is nu al tweeëntwintig jaar. Het is een zwarte onregelmatige band van een bijzonder taai materiaal. Een erfstuk van haar grootmoeder. Chiel vroeg ooit wat die kromme tak om haar pols betekende. 'Dat is Akarbahar, een zeldzaam koraal. Het groeit heel traag als een soort struik in heel diep water. Mensen van de eilanden schrijven aan dit koraal bijzondere krachten toe. Mijn grootmoeder wist daar veel van.' Het had verdedigend geklonken.
Chiel had zijn hand opgehouden en zij had de armband na een aarzeling van haar pols geschoven.
'Eigenlijk mag je hem niet afdoen.'
Daar had hij om moeten lachen. 'Vanwege de toverkracht zeker?'
Hij had even zijn tanden in het vreemde harde materiaal gezet en zijn schouders opgehaald. Ze wist het: niet als glas, niet als steen, niet als hout, niet als metaal. 'Het voelt warm!' Ze had uitgelegd dat het materiaal de lichaamswarmte overneemt en heel lang vasthoudt en haar hand uitgestoken om de armband terug te krijgen. 'Mooi kan ik het niet vinden,' had hij nog gezegd. Ze had geknikt. Niet alles wat waardevol is, is mooi.
Effi staat op; ze is de wekker nog voor. Als de koffie doorloopt, draait ze resoluut de armband van haar pols en stopt hem onder in Chiels koffer. Nog onder de hoes met het donkere kostuum.
Het betekent niets, houdt ze zichzelf voor, maar misschien is het goed als er iets van haar met hem meereist. Zoiets zou haar grootmoeder bedacht kunnen hebben. Die deed vaker dingen die niet verder uitgelegd konden worden maar gebeuren moesten, als een bezwering tegen het kwaad. Zo zou haar grootmoeder het zelf nooit genoemd hebben. Als een mogelijke ruimte voor het goede – misschien zou ze dat gezegd hebben.
Al jaren dood, oma, maar nog steeds niet uit haar gedachten. Er bestaat een verbondenheid waaruit ze kracht put. En moed; ja, dat ook.
Als ze Chiel in de badkamer hoort, toetst ze in een opwelling het nummer van Jims mobiele telefoon in. Nog slaperig klinkt zijn stem als hij zich meldt.
'Blijf maar, Jim, ik breng Chiel zelf weg,' zegt ze rap. 'Wil jij zo meteen naar de transportband in de derde schuur kijken?'
Voor Jim een antwoord bedenken kan, heeft ze het contact verbroken.
Als Chiel, nog met de druppels aan zijn haar, de keuken binnenkomt, zegt ze schijnbaar losjes: 'Jim belde dat hij zich verslapen heeft en hij voelde zich niet lekker.'
Chiel kijkt geïrriteerd op en moppert iets lelijks over Jim en over het drankgebruik van rugbysupporters.
Effi, met de rug naar hem toe vanwege de leugen, vergoelijkt het meteen en hoopt dat hij Jim er later niet op aan zal spreken. 'Ik breng je toch, laat hem. Ik heb hem gezegd dat hij naar die transportband moet kijken.'
'Hij moet gewoon zijn afspraken nakomen!'
Even lijkt het erop dat Chiel de telefoon zal pakken om hem de les te lezen, maar nee, hij pakt de autosleutels en loopt naar buiten om de auto uit de garage te halen. Effi volgt met de koffer, al weet ze zeker dat ook dat weer commentaar zal opleveren. 'Zwaar tillen is niet goed voor een vrouw,' zal hij zeggen. Ze heeft er geen tray appels minder om gesjouwd, maar ze hoort het hem graag zeggen.
Het is nog rustig op de weg, Chiel is op de passagiersplaats gaan zitten. Ze voelt hoe hij kijkt naar haar handen op het stuur. Kleine stevige handen, iets getint, de rug van haar handen is het minst blank. In haar gezicht verraadt de iets stompe neus en de vorm van haar mond alleen voor kenners haar Polynesische afkomst, maar haar handen maken meer duidelijk. Een mengelmoes van culturen in haar bloed en een druppel Papoeabloed.
Ineens is ze bang dat hij zal opmerken dat ze haar armband niet draagt. Ze trekt ongemerkt wat aan de mouwen van haar jasje. Het valt hem niet op. Zijn spaarzame zinnen gaan over het bedrijf en over het weer, de regenval van de afgelopen weken. Het is in jaren niet zo nat geweest aan het einde van de winter.
'In Holland zijn de appels rijp?' vraagt ze.
Hij knikt. 'Volop. Het zal Lodewijk dwarszitten als er niet geplukt kan worden.' Zijn stem klinkt alsof hij vreest dat er meer dwars zal zitten. Er wordt dus blijkbaar niet geplukt als Chiels moeder overlijdt.
'Hoe lang duurt dat?' vraag ze, met een blik opzij.
'Tot na de begrafenis,' zegt hij, 'maar nu lopen we wel erg op de feiten vooruit. Catharina zei dat het niet goed ging met moeder, maar het klonk niet alsof het elk moment afgelopen kon zijn. Misschien maak ik me druk om niets.'
Het kippenvel rilt over haar armen. Zoals Chiel die naam zegt, Catharina.
Effi draait de auto de parkeergarage in. Ze zijn ruimschoots op tijd. Ze loopt met Chiel mee naar de balie. Er zijn mensen die glimlachend omkijken naar hen. Het lengteverschil, weet Effi. Als Chiel zijn armen spreidt, loopt zij er met gemak onderdoor.
Het ticket ligt klaar, het inchecken duurt even. De grondstewardess heeft moeite met de naam.