Op reis... Naar huis!


Wij reizen naar die plaats waar­ van de Heere gezegd heeft: Ik zal u die geven. Ga met ons!
Numeri 10:29 (gedeeltelijk)

Ik kom ze regelmatig tegen. De mensen die te kennen geven dat ze blij zijn dat de vakanties voorbij zijn. Ik denk aan hen die thuis bleven, vaak noodgedwongen. Wekenlang is het zo stil in de buurt. Iedereen is weg. En de kinderen zijn ook vertrokken naar elders. Ik zal blij zijn als ze weer heelhuids terug zijn. Welnu die tijd is nu bijna weer voorbij.
En trouwens, als u weg geweest bent, heeft uitgerust thuiskomen in je eigen huis met al zijn gemakken, ook niet z'n bekoring?
Velen zeggen toch: het is toch wel fijn om weer thuis te zijn.
Nee, over het algemeen zouden we er toch niet aan moeten denken om altijd maar re moeten reizen en trekken.
Maar zo was het wel voor het volk Israël in de woestijn. Telkens weer is er een korte rustpauze om even op adem te komen, maar dan gaat de tocht weer verder. Altijd maar verder!
De wolkkolom, het teken van Gods tegenwoordigheid bij het volk, gaat omhoog en dat is het sein tot vertrek. Zo gaat het dag in, dag uit, week in, week uit, jaar in, jaar uit. Nu lezen we in Numeri 10 dat Mozes, de lei­ der van het volk, bezoek krijgt van zijn schoonvader en zwager.
Op hun reis door de woestijn waren ze in de buurt van het land waar de schoonfamilie van Mozes woonde. En dat was toch een unieke kans om een bezoek te brengen. Maar her volk moet weer verder. De tijd om op te breken, is weer aangebroken. En dan zegt Mozes: gaan soms met ons mee? Wij reizen naar die plaats waarvan de Heere heeft gezegd: Ik zal u die geven. Wij reizen...
Nee een aantrekkelijke reis is het niet. Vraag het maar eens aan iemand uit het volk. Het is nu al een jaar geleden dat ze uit Egypte trokken en nu zijn ze nog niet zoveel verder dan de berg Sinaï. Het zal de mensen echt wel behoorlijk tegengevallen zijn. Ze waren met andere verwachtingen op reis gegaan. Ze hadden gedacht dat ze wel snel het reisdoel, het land Kanaän zouden bereiken.
Maar nu! Ze hadden al heel wat meegemaakt.
Honger, dorst, of beter gezegd gebrek aan brood, gebrek aan water.
Zelfs aanvallen van een vijandig woestijnvolk.
En toch - had het volk nu reden om te klagen?
Te klagen over God? Nee toch.
Had Hij hen niet telkens weer, ondanks hun gemopper, geholpen en uitkomst gegeven? Nee, te klagen hadden ze alleen maar over zichzelf. over hun gebrek aan vertrouwen op God.
Ja, de Heere vraagt het ook ons: mensenkind, wat mankeert er aan Mijn leiding in uw leven? Heeft het u ooit aan iets ontbroken? Nee, dat wil niet zeggen dat het altijd voor­ spoed is, maar liet Ik u ooit in de steek? Ik niet, terwijl jullie Mij zo vaak vergeten.
En als we dan zo mogen zien op de trouw van onze God, dan kunnen we verder. Want de reis gaat verder. Wij reizen naar die plaats waarvan de Heere gezegd heeft: Ik zal u die geven.
Naar het land dat God aan de vaderen Abraham en Izaäk en Jacob beloofd heeft. En met die belofte kan Mozes verder. Nee nog nooit heeft hij één vierkante meter grond van het beloofde land gezien.
Maar hij heeft het Woord van de belofte geloofd.
En waar dat zo is, daar voelen we ons in de woestijn niet meer blijvend thuis, al kunnen we het er nog wel uithouden dankzij Gods trouwe zorg over ons onderweg.
Ook wij gaan, als we op reis zijn met de getrouwe beloften van God, geen onzekere toekomst tegemoet.
Christus heeft immers gezegd: Ik ga heen om voor u plaats te bereiden.
En wij zijn dan op reis naar de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Kunstenaar en de Bouwmeester is. Nee, niemand heeft daar ooit iets van gezien. Maar Gods belofte is er. Het is de plaats waarvan Hij gezegd heeft: Ik zal u die geven. Iedere stap brengt ons dichter bij die plaats. Ook al hebben we net zoals Israël de Heere zo vaak verdriet gedaan door onze zonden. Ook al wordt het wonder steeds groter dat we daar ooit zullen aankomen. Ja, als het aan ons lag, kwamen we er nooit!
Maar... Gij hebt ellendigen dar land bereid door Uwe sterke hand, o Israëls Onrfermer! Dat woord, die belofte drijft de gelovigen voort. Breek uw tent op, ga op reis. naar het land, dat Ik u wijs.
Bent u zo ook op reis met Gods belofte, met dat zekere reisdoel?
Iemand zegt: ja, ik ben ook wel op reis, maar nee, eerlijk gezegd niet met Gods beloften. Waar gaat de reis dan heen? De Bijbel zegt dat u dan op reis bent naar de plaats die de duivel en zijn engelen bereid is. Wie zo door blijft reizen. die zal het straks te horen krijgen, zij hebben niet kunnen ingaan vanwege hun ongeloof...
Maar u wordt hartelijk uitgenodigd om mee te gaan. Ga met ons! zegt Mozes. Wie zelf op reis is, wil zo graag anderen mee hebben. Kom ga met ons en doe als wij! Het zal wel niet de eerste keer geweest zijn dat Mozes het vroeg. Hij zal wel vaker met zijn schoonfamilie gesproken hebben over Gods beloften. Maar tot nu toe kreeg hij ze nog niet mee.
U bent ook al vaker uitgenodigd en gaf u nog geen gehoor?
Thans klinkt die nodiging weer. Wij reizen... Steeds komen er reizigers bij. Mensen op reis door de woestijn van het leven naar het Kanaän van de rust. Er komen er bij. Er gaan er ook af.
Namelijk zij die het doel van de reis bereiken, die thuis mogen komen. Zo komen eenmaal allen thuis die met Gods beloften reizen naar die stad. En in hun hart leeft dan dagelijks de bede: Heer wees mijn Gids op heel mijn levenspad, wees Gij mijn Gids.
Blijf dicht bij mij, ga stap voor stap mij voor, Dan ben' k gerust en veilig volg 'k Uw spoor.

Deze overdenking stond eerder in Eilanden-Nieuws van 27-9-2002