Els Florijn – Het meisje dat verdween (46)

En al die vrouwen gillen en schreeuwen, daar moet ze van huilen: 'Mama, mama!' maar niemand hoort haar.
Iedereen gilt, zo hard dat haar oren zeer doen en daarom duwt ze haar hoofd nog harder tegen de vrouw aan en die legt haar hand op haar hoofd en streelt haar haren. Ze wordt er een beetje rustiger van en slaperig. De deur wordt dichtgegooid, ze kijkt even op en legt dan haar gezicht zachtjes in de holte van de schouder van de vrouw. Haar handje wringt ze tussen hen in, tot ze Ollie tegen heel haar handpalm voelt.
Fijn, Ollie is erbij. Nu kan ze gaan slapen.

Deel 2
Lotte 2000

Ik ben oud, ik weet het.
Jaren heb ik ertegen gevochten, mijn haar geverfd, mijn kleding veranderd. Nu kan ik er niet meer omheen: ik ben oud. Ik ben van voor de oorlog.
Sommige mensen putten een bepaalde bevrediging uit oud zijn. Ik niet. Ik heb te veel het gevoel dat ik een verloren leven achterlaat. Ik haat het onherroepelijke van oud worden; ik haat het, omdat als ik zou sterven, ook Ditte zou sterven. Ik ben bijna de enige van haar familie die nog leeft, en in ieder geval de jongste.
Ik wil niet dat ze nog een keer sterft, dat ze verdwijnt alsof ze nooit bestaan heeft. Ik wil dat haar dood een uitroepteken is; de verschrikkelijke manier waarop ze is gestorven, mag niet uitgewist en ondergeschoven worden. Ik ben niet getrouwd. Ik heb geen kinderen. Er is niemand die me zo na staat, dat ik het opbrengen kan om te vertellen wat er met mijn kleine zusje gebeurd is.
Ik heb er jaren over gedacht, hoe ik me ervan kan verzekeren dat haar herinnering mij overleeft, dat ze niet vergeten wordt. Er is geen foto. Niemand kan naar haar foto kijken en zeggen: 'Dat is het meisje dat vergast is, verdwenen, verraden.' Er zijn momenten dat ik denk dat alles een boze droom is geweest, dat ze er werkelijk nooit geweest is, dat alle gebeurtenissen aan mijn krankzinnige brein zijn ontsproten.
Toch weet ik altijd, ook op zulke momenten, al is het in een uithoek van mijn geest, dat het werkelijk gebeurd is, dat elk afschuwelijk detail dat ik mij herinner waarheid is, en dat ik niet soms schreeuwend wakker word omdat ik gek ben.
Ik heb besloten om me ervan te verzekeren dat ze niet vergeten wordt. Ook al is er geen foto, ik moet haar herinnering doorgeven aan iemand anders, iemand die haar gekend heeft, iemand wiens herinneringen ik aan kan vullen. Natuurlijk zal ook Ditte in de loop van de tijd vervagen en verdwijnen, maar nu nog niet, nu nog niet. Ze moet mij overleven.
Ik denk aan het leegstaande huis naast het onze, waar vroeger het onkruid in de tuin hoog opgroeide en het lege duivenhok bijna overwoekerde – het groen geverfde duivenhok, dat was vervallen en half ingestort, maar waar de duiven naar bleven terugkomen.
Ze zaten in de bomen bij de buren en soms hoorde ik hun melancholieke roep en dan begreep ik dat ze toch weer terug waren gekomen – wat hadden ze anders?
Wat had ik anders dan het ingevallen, overwoekerde hok van mijn verleden om naar terug te gaan? Waar anders had Ditte een plaats?
Daarom heb ik besloten om terug te gaan. Terug naar het dorp waar zij en ik gewoond hebben.
Ik dacht dat het me een schok zou geven om het dorp binnen te rijden. Ik dacht dat ik het in ieder geval in een veranderde dimensie zou zien, met andere ogen en een ander gevoel, maar het steen is gewoon steen, de huizen zijn huizen, er zijn dingen hetzelfde gebleven en er zijn dingen veranderd.
Ik vraag me toch af of ik hier op de juiste plaats ben. Het ziet er allemaal uit alsof er nooit een oorlog geweest is, alsof alles weggewist is door de gum van de tijd. Hoe kan ik hier Dittes herinnering achterlaten?
Ik ben op zoek naar een van de koffiehuizen die voor de oorlog langs de grote weg stonden, maar het straatbeeld is totaal veranderd. Uiteindelijk parkeer ik de auto bij een lunchroom waarvan ik het verbouwde huis zelfs niet herken, noch enig idee heb wie er ooit heeft gewoond.
Koffie met een glas water, bestel ik bij de jongen die bij de tafel komt staan. Ik kijk hem goed aan, om te zien of ik in hem misschien iets van vroeger kan ontdekken, een opa of een vader? Maar zijn gezicht is volkomen onbekend; geen enkele kans dat de ogen die mij even vluchtig opnemen plotseling versmallen in een herinnering: o ja, dat is de vrouw van wie…
Ik drink de koffie en het water op en loop de lunchroom in om te betalen. Een meisje met roodgeverfd haar dat ze in een hoge staart draagt, loopt als ze me ziet naar de kassa.
Ik leg het geld voor haar neer.
'Weet u misschien of hier in de buurt een hotel is waar ik kan overnachten?' vraag ik.
'Richard?' De jongen die mijn bestelling had opgenomen, draait zich om.
'Weet jij een hotel hier in de buurt?'
'Een hotel?' Hij komt langzaam aangelopen. 'Er is hier een Stayokay in de buurt. En verder… nou ja, u zou een pension kunnen proberen, die weet ik hier wel… Hier vlakbij is er een.'
'Zou u me dat adres willen geven?' vraag ik.
'Het adres weet ik zo niet,' zegt hij, 'maar ik kan het u heel makkelijk uitleggen. Hier…' Hij grijpt een pen uit zijn borstzakje en gebruikt de achterkant van een kassabon om op te tekenen. 'Deze straat uit, twee keer links en dan rechts en het pension is aan de rechterkant. Er staat een bordje in de tuin.'
Ik bedank hem. Ik voel dat hij me nakijkt als ik naar buiten loop. Ik probeer zo recht mogelijk te lopen, zoals mama altijd door het dorp liep: haar gehandschoende handen elegant in elkaar gevouwen, haar rug kaarsrecht.