De Rotssteen

'…leid mij op een Rotssteen, die mij te hoog zou zijn.'
Psalm 61:3b

Het is een aangrijpend lied. Het is een aangrijpende nood. De nood van een vluchteling. Ontheemd. Opgejaagd. Belaagd. Bedreigd. En dat terwijl het toch een koning is! Want dit lied is van David. Vermoedelijk in de tijd dat Absalom hem had verdreven. Ver van huis, en vooral ook ver van Gods huis, treurt David in de verlatenheid. Verlaten van mensen. Maar, bij allerlei momenten zal hij zich ook verlaten van God hebben gevoeld.
Misschien past zijn zang wel goed bij uw leven. Misschien past zijn klacht wel goed bij uw hart. Misschien past zijn gebed wel heel goed bij uw nood. Want, wat kan een mens zich verlaten voelen. In zorg. Onder het kruis. In de eenzaamheid. Verlaten van mensen. Maar bij tijden óók: … zo ver van de Heere.
David roept tot God, om God! Zijn hart is overstelpt, zo verzucht hij. Zijn hart – dat wil zeggen: zijn hoop, zijn moed – dreigt het te begeven. Zoals wanneer je geen uitkomst meer ziet en geen uitweg meer hebt. En dan…? Ja, hij snak naar de veiligheid, naar de vastigheid in de Heere, Zijn Rots. David kent Hem immers, ja, hij heeft ervaring met Hem als zijn Toevlucht, zijn Schuilplaats?! Vandaar zijn smeking: 'Leid mij op een rotssteen…' Díe Rotssteen!
Zo kunnen we het een ander soms aanraden. In nood van zonde of van zorgen. Om toch vooral te betrouwen op Hem. En de toevlucht te nemen tot Hem. Zo wordt je misschien ook zélf door anderen aangespoord. Om je te verlaten op die Vaste Rots van het behoud. Maar wat, als je daar nu niet bij kunt komen? Wat, als je nu niet óp die Rots kunt komen? Zoals David dat ervaart. Als je je te verward weet, te verschrikt, te zwak… om tot Hem op te klimmen? Ik denk dat ieder van ons die God vreest, die ervaring herkent. De ervaring zoals – let wel – de man naar Gods hart daar stem aan geeft. Te verlangen, te hopen… maar niet te kunnen. Een rots…, die mij te hoog zou zijn!

De bekende Engelse prediker Spurgeon gaf hier ooit een treffend voorbeeld bij. Hij wijst op de hoge rotskust in het noorden van Engeland. Een plaats waar veel mensen verdronken, mensen van schepen die er vergingen. De hoge kust was ontoegankelijk voor de schipbreukelingen. Tot een predikant uit een van de kustplaatsen daar, met veel moeite, trappen laten uithouwen van de oever naar een veilige plaats, hoog in die rotsen. De rotsen die anders te hoog zouden zijn… Het werd de redding van veel drenkelingen!
Zo kan ons de rots te hoog zijn. De Rots die de Heere is – in Zijn Zoon. Vanwege onze zonde. Dat is: vanwege onze onwil, onze onmacht. Vanwege ons verdorven hart dus. Overstelpt als het kan zijn. Maar… dan is daar de Trooster. Ziet u: het gebed van David is een gebed om de werking van Gods Geest! Die leidt op de rotssteen, die mij te hoog zou zijn!

De Heilige Geest, Die – zo zeggen we met de woorden van het Nieuwe Testament - de Geest van Christus is. De Geest van Hem, Die afdaalde in de diepte van ons verderf! Hij, van Wie we met de woorden van het Oude Testament belijden dat Hij woont 'in de hoogte en in het heilige, én bij dien die van een verbrijzelde en nederige geest is' om levend te maken de geest der nederigen en om levend te maken het hart der verbrijzelden (Jes. 57:15).

En deze Geest is het die je wankele voet vastzet op de Rotssteen, óók in de vele zorgen. Als ons hart – ons overstelpte hart – naar Hem uitgaat, naar Hem verlangt. En Zijn eigen woord een diepe glans krijgt. Als daar staat: 'In al hun benauwdheid was Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost; en Hij nam hen op (!), en Hij droeg hen al de dagen van ouds' (Jes. 63:9).

Om te eindigen zoals Mozes. Die zijn zwanenzang zong en getuigde: 'Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is…!' (Deut.32:4). Zo kun je zingen. Zelfs 'van het einde van het land'. Van Gods goedertierenheên. Van de Vaste Rots, van je behoud.