Els Florijn – Het meisje dat verdween (30)

Overdag slapen? Zou ik dat kunnen? Het idee was raar, ik wist niet of ik dat wel wilde.
'Natuurlijk,' zei papa. 'Ja.'
Mama greep papa's hand. Ze reikte achter zich, waar ik stond, en trok mij tegen zich aan. Ik voelde haar zachte haren kriebelen tegen mijn wang.
'Al mijn dank, meneer pastoor,' zei ze, 'dat u ons het leven redt.' Haar stem was laag en innig. Tranen liepen langs haar gezicht. Ze deed geen enkele moeite om ze weg te vegen.
Toen hief papa zijn handen op. Hij spreidde zijn vingers. Ik zag hoe de pastoor verbaasd keek, even aarzelde en toen zijn hoofd boog. Ik wist wat papa ging doen. Ik had het hem een keer eerder zien doen, zijn handen boven het kleine, pasgeboren lijfje van Ditte, zijn vingers ook gespreid, zijn stem vol emotie, zoals nu:
'Adonai zegene u en behoede u, Adonai doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; Adonai verheffe Zijn aangezicht over u en geve u shalom. Adonai zij voor u, om u de juiste weg te wijzen. Adonai zij achter u, om u te bewaren voor het kwade. Adonai zij naast u, om u in de armen te sluiten, om u te beschermen tegen gevaar. Adonai zij in u om u te troosten wanneer u verdriet hebt; Adonai omgeve u als een beschermende muur. Adonai zij boven u om u te zegenen. Zo zegene u Elohiem, vandaag, morgen en in der eeuwigheid. Amen.'
Aan het einde van de zegenbede was papa zo ontroerd dat hij bijna niet kon praten. Hij stamelde de laatste woorden.
'Amen,' zei de pastoor. Toen hief ook hij zijn handen op. Hij sloot zijn ogen. Zijn stem was donker en krachtig. 'Benedicat vos omnipotens Deus, Pater, et Filius et Spiritus Sanctus. Amen.'
Papa zei geen amen. Het bleef even stil. Hij had zijn vingers nog steeds gespreid. Ik had hem, nadat hij Ditte gezegend had, gevraagd waarom. 'Om God te vragen aan te vullen wat ik tekortkom, Lotte,' had hij gezegd.
De pastoor stond op. De stoel kraakte. De deur ging geluidloos achter hem dicht.
Niemand praatte over Ditte. Mama niet, papa niet, ik niet. Niemand wilde over haar beginnen. Zij was de grote, open, lege plek hier in de kamer. Misschien dachten ze allebei wat ik ook dacht: dat als het goed met haar ging, ze hier best naartoe kon komen. Als we toch overdag sliepen, en 's nachts wakker waren, kon ze ons ook niet verraden. En ik wist zeker dat Ditte heel stil kon zijn als dat moest. 's Avonds zou ik haar voorlezen, haar een verhaaltje vertellen over Baroech de beer, ik zou mooie tekeningen met haar maken en ze mocht naast me slapen, dicht tegen mij aan, omdat er weinig ruimte was. Ze at toch niet veel, en als ze dat een bezwaar vonden, at ik maar minder. Ik deed hier toch bijna niets.
Janna had ons een hele stapel boeken gebracht. Kinderboeken voor mij, die eigenlijk wel erg kinderachtig waren, maar dat zei ik niet. Boeken voor papa, en ook voor mama, die haar ongeduld bijna niet kon bedwingen om met lezen te beginnen.
Ik vroeg aan Janna oude lapjes, een naald en draad. Als Ditte terug zou komen, zou Ollie wel verdwenen zijn; waar kon ik haar beter blij mee maken dan met een zelfgemaakte knuffel? Ik begon te knippen in de lapjes en naaide ze met kleine, zorgvuldige steekjes aan elkaar. Het moest weer een olifant worden, net zoiets als Ollie, alleen nog leuker: met vriendelijke oogjes en een slurf uit wel twintig verschillende lapjes genaaid.
De kapelaan had een kabel naar onze kamer getrokken voor de elektriciteit. Wij hadden een klein kacheltje gekregen. Er lag een groot kleed op de grond. Elke ochtend zetten wij de matrassen, die de kapelaan ook gebracht had, tegen de muur. De grote kast was een wc geworden. Janna kwam hem iedere avond legen. Voor ons was dat de ochtend. Wij waren net wakker als ze binnenkwam met boterhammen, een dubbele portie, ook voor 's middags. 's Avonds aten wij laat in de kamer van de kapelaan. Hij was dan net wakker.
Het hele leven was omgedraaid. Soms, in het begin, als ik eraan dacht dat buiten de zon scheen, dat er mensen over straat liepen, lachten, werkten, boodschappen deden terwijl wij sliepen, kreeg ik pijn in mijn buik van ellende. Dan bad ik stilzwijgend, maar vurig of de oorlog alstublieft, alstublieft snel over mocht zijn.
Een van de grote leunstoelen uit de kamer van de pastoor was naar ons kamertje verhuisd. Hij nam een flinke ruimte in beslag, maar we wilden hem niet meer kwijt. Om de beurt mochten we erin: 's ochtends mama, 's middags ik, want papa en mama gingen elke middag ook op bed liggen, en 's avonds papa. Alle drie hielden we nauwgezet de tijden bij: van acht uur tot elf uur mochten we eten op de kamer van de kapelaan, en rondlopen in de kerk als er geen bezoek was. Naar die uren keken we alle drie uit. Van elf uur tot twee uur 's nachts, voor ons ochtend, mocht mama, van twee tot vijf ik en papa van zes tot acht uur. Als iemand er ook maar over dacht om langer in de stoel te blijven zitten, al was het een minuut, was dat reden tot ruzie. Papa had zich er een keer ontzettend over opgewonden, toen ik zei dat ik mijn bladzijde nog wilde uitlezen. Achteraf moest hij om zichzelf lachen. 'Waar je je druk over gaat maken,' had hij in zichzelf gemompeld. Maar de toon was gezet: klokslag het hele uur uit de stoel, anders had je een probleem.
Het was mama's tijd in de stoel. We hadden gegeten in de kamer van de kapelaan, die vertelde dat er een boer die dag wat varkensvlees van een illegale slacht had gebracht. Papa keek een beetje zuinig, alhoewel we thuis ook lang niet altijd de kasjroet hielden, maar hij zei niets. Mij interesseerde het niet, mama ook niet. In geen tijden had ik zo lekker gegeten.