Els Florijn – Het meisje dat verdween (29)

Het was ruim een dag later dat wij de pastoor weer zagen. We hadden ons gewassen – dat gevoel van schone haren en een schone huid! – en hadden alles uit de tas die we van de pastoor in Beneden-Leeuwen hadden gekregen, opgegeten. Ik wilde er niet over nadenken hoe het verder moest. Ik dwong mezelf te genieten van deze rust. Geen hooistof, geen boze boer, geen verwarrende gedachten over Klaas, maar een volle maag, een plek om te rusten en het gevoel dat we hier, zij het dan voor een aantal dagen, veilig waren.
Papa had zich geschoren en mama had zijn haar bijgeknipt met een schaar die Janna bracht. Het zat hier en daar een beetje scheef, omdat de schaar gleed, zei mama, – ja, ja, had papa gezegd, en hij had gelachen – maar het zag er in ieder geval een stuk beter uit.
Janna kwam vragen of het goed was dat de pastoor even kwam, hij wilde met ons praten.
'Natuurlijk,' zei papa. De kapelaan had samen met de tuinman, een zwijgzame, wat oudere man, een tafel en een paar stoelen in het kamertje neergezet. Ik had papa fluisterend aan Janna horen vragen of die tuinman wel te vertrouwen was. Ik merkte dat hij zenuwachtig werd van het aantal mensen dat nu al wist dat wij hier waren.
'Maakt u zich maar geen zorgen,' had Janna gezegd. 'Ik verzeker u dat hij te vertrouwen is.'
Papa had er een beetje, maar niet heel veel opgeluchter uit gezien.
Papa en mama gingen op een stoel bij de tafel zitten, maar ik moest op de grond. De derde stoel was voor de pastoor. Ik maakte het me zo gemakkelijk mogelijk in een hoek van de kamer en sloeg mijn deken om mij heen.
Mama had ook een deken omgeslagen. Ik merkte dat zij zich niet zo lekker voelde, maar ze zei er niets over. Ze lag veel en praatte weinig.
De pastoor liep onze kamer in. Nu pas zag ik hoe lang hij was. Papa kwam tot aan zijn schouder. Hij was niet mager, maar groot. Hij droeg nu een zwart pak over zijn priesterboord.
Ik vond het wel prima dat ik op de grond moest zitten. Zo kon ik ze bekijken terwijl ze niet op mij letten.
'Hoe gaat het met u?'
Papa en mama verzekerden hem dat het goed ging. Ik, in mijn hoek, ergerde me eraan dat er eerst begonnen werd met zulke beleefdheden. Het was duidelijk dat de pastoor hier niet voor niets kwam, hij had wat te vertellen. En ik wilde graag weten wat.
'En hoe gaat het met je voet, jongedame?' Een verwarrende, rechtstreekse blik die mij een kleur deed krijgen. Ik mompelde iets van 'O, goed,' en probeerde me kleiner te maken.
Mama draaide zich om met een verstoorde blik in haar ogen. Ik wist wat ze bedoelde. Zo heb ik het je niet geleerd, Lotte! Ik keek terug. Ik word zenuwachtig van die man! betekende dat.
'Ik heb nagedacht,' zei de pastoor. 'Het is voor mij wel duidelijk dat het onmogelijk is om u op weg te sturen naar Geffen. Dat zou, vanuit mij gezien, gelijk staan aan moord.'
Niemand zei iets.
'Iemand in mijn parochie zoeken wordt ook moeilijk. Hoe kan ik mijn mensen, die vaak een huishouden hebben, vragen om u een onderdak te verlenen? Er staat de doodstraf op het verlenen van onderdak aan onderduikers.'
Mama werd bleek. Ik zag haar lippen trillen. Ze boog een beetje voorover. Wat dan, vroeg ze met haar houding, wat dan?
'Na overleg met Janna en kapelaan Weijers hebben wij besloten om u hier te laten blijven, indien u dat wenst. Wij zijn van mening dat wij beter onszelf eraan kunnen wagen, dan een gezin uit de parochie. En wij hebben hier ruimte genoeg.'
'O!' zei mama en ze sloeg haar hand voor haar mond.
'Dank u, dank u wel,' zei ik en ik kwam overeind, de deken viel van mij af. 'Dank u wel.'
'Wij kunnen het niet aannemen,' zei papa, 'we brengen u in gevaar.'
Hou je mond, papa! Waarom ging hij nu moeilijk doen?
'Ja,' zei de pastoor, 'en dat risico nemen wij, omwille van het heilige huisgezin van Nazaret, dat op zijn vlucht naar Egypte ook overal moest aankloppen om onderdak. Wij vertrouwen erop dat onze lieve Heer, Die u hier gebracht heeft, ook wel verder zorgen kan.'
'En het eten?' zei papa. 'Alles is op de bon. En stroom? Ik heb begrepen dat dat ook gerantsoeneerd is.'
Hou je mond, dacht ik, papa, hou nou je mond! Straks stuurt hij ons toch op weg.
De pastoor boog zich iets voorover. Zijn stoel kraakte.
'Ik zal het u uitleggen,' zei hij. 'U mag hier, in dit kamertje blijven. Hier is het het veiligst. Wij verduisteren de ramen, u krijgt hier licht en ik zal hier een kacheltje neer laten zetten, zodat u geen kou hoeft te lijden en af en toe iets voor uzelf warm kunt maken. Daartoe zal ik een kabel laten aanleggen. Over dat rantsoen hoeft u niet bezorgd te zijn, dat wordt geregeld. Wij hadden zo gedacht dat we in een kast, die de kapelaan zal plaatsen, een toilet zullen maken. U kunt 's avonds naar de kamer van de kapelaan gaan om u wat te ontspannen, of naar de kerk, waarvan wij de deuren eerder zullen sluiten. U kunt niet naar de kerk als er bezoek is, en helaas, dat is er in deze pastorie vrij vaak. Maar in de kamer van de kapelaan bent u veilig, vandaar kunt u via de meidenkamer snel weer naar uw eigen vertrek. Wij zullen u enkele gordijnen van het toneel doen toekomen en vloerkleden en nog een aantal dingen om het u hier zo gerieflijk mogelijk te maken. Wel spreekt het, dunkt mij, vanzelf dat u zo stil mogelijk moet doen. Daarom stel ik u voor om overdag te slapen, zodat u 's nachts redelijk veilig rond kunt lopen. Is dat voor u bezwaarlijk, of zou dat gaan?'