Els Florijn – Het meisje dat verdween (28)

Ik dacht zo dat het kamertje achter de meidenkamer wel geschikt zou zijn. Als jij dat samen met de kapelaan wilt regelen? En kijk even naar de voet van de jongedame.'
Hij keek ons rustig aan. 'Kan ik u verder nog ergens mee van dienst zijn?'
Papa had al een ontkenning op zijn lippen. Ik wilde mijn hoofd schudden. Maar voor het eerst zei mama wat.
'Ja,' zei ze, 'u hebt connecties. Zou u voor ons informatie willen inwinnen over ons dochtertje van drie jaar? Edith Stein heet ze. We hebben haar bij de huishoudster achtergelaten, familie Verburg. Als u erachter zou kunnen komen hoe het met haar gaat, zou u ons een grote dienst bewijzen.'
De pastoor knikte. 'Ik zal proberen iets over haar te weten te komen. U begrijpt dat ik dat zeer voorzichtig moet doen.'
Hij legde even de rug van zijn hand tegen zijn voorhoofd. Ik zag Janna opmerkzaam naar hem kijken.
'Kan ik nog iets voor u doen, meneer pastoor?' vroeg ze.
De pastoor glimlachte. Hij had een mooi gezicht, zag ik ineens, nu zijn ogen oplichtten onder de zware wenkbrauwen. Een rechte neus, een smalle mond, een wetende, licht ironische glimlach over zijn gezicht.
'Als je klaar bent met de zorg voor deze mensen, Janna, dan zou ik graag mijn medicijnen hebben.'
'Dat dacht ik al,' zei Janna. 'Waarom gaat u niet even liggen?'
'Janna, quaerite prime regnum Dei. Slapen kan altijd nog.'
'Onverstandig zijn ook,' zei Janna. Ik keek verbaasd naar de pastoor. Vond hij het goed dat zij zo tegen hem praatte?
Maar hij glimlachte weer en gebaarde met zijn hand. 'Ik wens u een goede rust,' zei hij.
Terwijl de kapelaan met dekens en lakens sjouwde, duwde Janna mij op een stoel. Ze had een kom warm water gehaald en schone witte lappen.
'Laat die voet van je eens zien, meisje.'
Toen ik mijn schoen wilde uitdoen, duwde ze me terug.
'Nee, zitten blijven. Laat mij dat maar doen. Onze lieve Heer knielde niet voor niets voor zijn discipelen.'
Ze deed mijn schoen en mijn sok uit. Met voorzichtige vingers voelde ze onder mijn voetzool en aan mijn wreef. 'Doet dit ook zeer?'
'Een beetje,' zei ik.
'Je hiel is dus het ergste. Die heb je lelijk kapot gelopen. Maar wees gerust, na een paar dagen rustig aan doen, is hij al een stuk opgeknapt.'
Om hem weer kapot te lopen, dacht ik, maar ik zei niets. Ik keek hoe Janna mijn voet waste. Het lauwe water voelde prettig aan, zelfs op de kapotte huid.
Ze streek voorzichtig wat zalf over mijn hiel en bond er een witte lap om. Ik keek neer op haar krullende, blonde haar. Op sommige plaatsen zaten grijze strengen. Ze was ouder dan ze op het eerste gezicht leek.
'Zo,' zei ze. 'Ga eerst maar slapen, meisje. Als je wakker wordt, zorg ik dat je je lekker kunt wassen. Daarna zal ik hem nog een keer verbinden.'
'Dank u wel,' zei ik. Ik moest heel veel moeite doen om niet te huilen om haar vriendelijke stem.
Papa en mama lagen al, dicht tegen elkaar onder een rood met blauwe deken. Ik waste mijn gezicht en mijn handen bij de kom met water die de kapelaan op de tafel had gezet. Toen gooide ik, met een schuinse blik op papa en mama, mijn bovenkleren uit en gleed in mijn ondergoed tussen de lakens. Mijn bed was een deken op de grond, maar dat gaf niet. Ik bleef even genieten van het gevoel van de schone lakens en dacht aan Ditte. Mama had aan haar gedacht. Ik schaamde me dat ik alleen maar aan mijn hiel had kunnen denken. Nu het gevoel in mijn hiel teruggebracht was tot een licht pijnlijk kloppen, kon ik me niet meer voorstellen dat ik me zo had laten leiden door de pijn.
Ik vouwde het witte laken tussen mijn handen, legde ze naast mijn hoofd en viel in slaap.
Er zitten overal moeders met hun kinderen op stromatrassen. De mevrouw heeft het matras tegen de muur gezet omdat het nat was en Ditte heeft een broodje gekregen, dat ze met kleine hapjes opgegeten heeft. Ze zit tegen het matras en ze kijkt om zich heen, Ollie dicht tegen zich aan.
Vlak naast haar zit een moeder met een heel klein kindje in haar armen en een klein jongetje naast zich, dat al een beetje begint te praten, want om de zoveel tijd zegt hij: 'Mama? Mama?'
En telkens duwt zijn moeder haar kleren opzij om het kleine kindje te laten drinken. Dan leunt het jongetje tegen haar arm en zuigt op zijn duim.
Ze praten samen, de moeder van Tikva en de andere moeder.
'Vannacht, hè?'
'Ja.'
'Van wie is dat kind?'
'Geen idee. Ik heb gezegd, geef maar aan mij, die arme kleine, er kan er wel een bij.'
'Ik hoorde dat er weer nieuwe mensen zijn opgepakt door de groenen.'
Een zucht.
'Erger dan dit kan het toch niet worden, zou je denken.'
'Wie weet.'
Ze zit daar en ze sabbelt op Ollie en ze kijkt naar de mensen die voorbij trekken en ze luistert naar het huilen, schreeuwen, gillen en lachen. Lotte legde haar 's middags altijd op bed. Ze zong voor haar, het versje van Baroech de beer, en ze vertelde altijd, over die domme Baroech die honing wilde hebben en het maar telkens niet kon krijgen.
Hier vertelt niemand over Baroech. Hier is niemand die tegen haar zegt dat ze moet slapen, en hoe zou ze kunnen? De stemmen golven over en om haar heen, het is nooit stil. Zo zit ze met opengesperde ogen om zich heen te kijken, en zegt niets.
'Wil je nog wat water?'
Ze drinkt een paar slokjes en knelt Ollie dan weer tegen zich aan.
'Hoe heet je, meisje?' vraagt de moeder van het hele kleine kindje.
Waar moet ze haar stem vandaan halen? Het is veel makkelijker om niets te zeggen.
Als het bijna donker is, is ze zo moe dat ze bijna tegen de muur in slaap valt. De moeder van Tikva legt haar stromatras ondersteboven.
'Heb je je avondgebed gezegd? Kom maar met je handen.'
Ze legt een dunne deken over haar heen.
'Lekker slapen maar, kleine meid.'