Els Florijn – Het meisje dat verdween (27)

We kwamen vlak na biechttijd aan. Papa had een zakdoek om mijn voet gebonden. Mijn sok had ik voorzichtig over de zakdoek heen getrokken. Mijn schoen liet ik los.
Papa gaf mij een arm. Ik wilde eerst zijn arm wegduwen, maar hij hield mijn pols vast en zei: 'Geen gekheid.'
Terwijl we door het dorp liepen, bad hij onophoudelijk. Ik zag zijn lippen bewegen. Als ik me concentreerde, kon ik horen wat hij zei, telkens hetzelfde herhalend: 'Onno Hashem hoshiono. Onno Hashem hatslichono.'
Er zaten zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd en neus. Hij stonk, naar angst, zweet en omdat hij zich te lang niet gewassen had. Zijn ogen schoten onophoudelijk heen en weer. Er waren niet veel, maar wel wat mensen op straat. Ik probeerde te doen alsof ik ze niet zag, alsof ze er niet waren. Ik had het idee dat ik dan minder opviel.
Mama liep aan de andere kant van papa. Zij had hem ook een arm gegeven. Toen ik langs papa heen keek, zag ik dat ze glimlachte. Ze zag er ontspannen uit, alsof we een wandeltochtje maakten met z'n drieën. Toen ik haar gezicht beter bekeek zag ik de spanning rond haar mond, de rode vlekken in haar hals. Het was een meesterlijke pose die ze aannam, en opnieuw werd ik er bijna blij van. Ik had de laatste maanden genoeg van mama gezien om trots op haar te zijn. Het was alsof ze de steken aan het ophalen was die ze de afgelopen jaren maar al te vaak had laten vallen.
'We bellen gewoon aan,' zei mama, 'laat mij het woord maar doen.'
Ik keek de straat langs. Wamel had duidelijk te lijden gehad van de oorlog. Ik zag verschillende beschadigde huizen en op sommige plaatsen was het wegdek kapot. De kuilen waren snel en provisorisch opgevuld met zand en grind.
'Daar is de kerk,' zei papa. Er lag grind op het paadje naar de voordeur van de pastorie. Het knarste onder onze voeten. Ik probeerde zo zacht mogelijk te lopen, pas bij de deur besefte ik hoe onlogisch dat was: bang dat iemand ons hoorde, terwijl ik op klaarlichte dag buiten liep.
Mama trok aan de bel. Ik hoorde hem diep in het huis klingelen.
Bijna onmiddellijk ging er een luikje open. Een gezicht kwam voor het vierkantje. Een vrouw.
'Ja?' zei ze.
'Wij hebben een afspraak met meneer pastoor,' zei mama. 'Hij verwacht ons.'
Ik voelde de ogen van de vrouw. Doe open, doe open, dacht ik, geef ons een kans. De laatste waarschijnlijk.
Zonder dat de vrouw verder iets zei, deed ze de deur open. Wij stapten naar binnen. Zorgvuldig draaide ze de deur achter ons op slot en deed het haakje op het luikje. Het gaf mij het gevoel dat ze wist wie wij waren.
'Komt u maar,' zei ze. Ze liep voor ons uit door een lange gang. Een trap op. Ik was blij met de leuning die ik vast kon houden. Mijn benen voelden trillerig en onvast aan.
De vrouw klopte op een deur. Een stem zei: 'Ja?'
We mochten naar binnen. Er lag een prachtig vloerkleed. Ik staarde naar de patronen tot de lijnen door elkaar heen liepen.
'Komt u hier maar even zitten,' zei een stem.
Ik keek op. De pastoor stond vlak voor ons. Ik schrok ervan, ik had verwacht dat hij achter zijn bureau zou zitten of waar dan ook, maar toen ik opkeek, keek ik omhoog in wonderlijke grijze ogen. Hij schoof een stoel voor papa en mama aan en toen voor mij.
'Vertelt u het eens,' zei hij. Ik voelde zijn ogen op ons rusten en werd er ongemakkelijk onder. Er viel een ogenblik stilte. Ik staarde naar mijn handen.
Toen begon papa te praten. Zijn stem was schor. 'We hebben een groot probleem,' zei hij.
Ik had nog nooit iemand gezien die zo doodstil kon luisteren. De pastoor was gaan zitten en had zijn handen tegen elkaar gelegd op het bureaublad. Hij luisterde zwijgend, zonder onderbreking, zonder geluid te maken; alleen papa's stem, dof en omfloerst, terwijl hij vertelde over het onderduiken, de boer en onze tocht hierheen.
Ik werd zenuwachtig van dat zwijgen. Het was alsof papa in een lege ruimte praatte. Ik keek naar het gezicht van de pastoor. De lichte ogen waren op papa's gezicht gericht. De pastoor had grijs haar. Hier en daar was nog iets van de oorspronkelijke haarkleur te zien: donkerbruin. Ik schatte hem rond de veertig jaar. Het priesterboord sloot strak om zijn hals; hij droeg er een zwart vest over. Ik keek de kamer rond. De pastoor zat achter een zwaar, eikenhouten bureau met gedraaide poten. De gordijnen in de kamer waren van velours, dik en donker.
Toen de pastoor begon te praten, schrok ik op. Zijn stem was zacht en doordringend.
'Als ik het goed begrijp,' zei hij, 'vraagt u aan mij of u hier een aantal dagen mag blijven voor u verder gaat.'
Papa knikte. 'Tot Lottes voet… Of als u misschien iets weet waar wij ons zouden kunnen…'
Hij durfde niet verder te gaan.
'Ik begrijp het.' De pastoor wachtte even voor hij verder ging. 'Dat u hier een paar dagen kunt blijven, is vanzelfsprekend. Ik zal mijn uiterste best doen om voor u veilig onderdak te regelen.'
Hij glimlachte. 'U hebt rust nodig. Ik zal aan Janna vragen of zij naar de voet van de jongedame kijkt. Zij zal u ook een plek wijzen om te rusten.'
'Dank u wel,' zei papa, 'dank u wel.'
Hij wilde nog iets zeggen, maar de pastoor hief zijn hand op. Toen trok hij aan een koord, vlak bij zijn bureau. Bijna meteen kwam de vrouw binnen die ons ook had opengedaan.
'Janna, dank je wel voor je komst. Wil jij deze reizigers een rustplaats wijzen?