Afbeelding
Foto:

Canadese kleinzoon van eerw. heer Vetter vertelt… (4)

Hoe het een Flakkees emigrantengezin in de tweede helft van de vorige eeuw verging (stempel, zie vorige week)

In Canada was een reiziger die Hollandse producten verkocht

In deze vierde aflevering vertelt Dim Wittekoek dat zijn vader besloot om zijn ideaal om in Canada een boerenbedrijf te stichten, opgeeft. De tijdsomstandigheden waren niet gunstig. Verder komen allerlei zaken aan de orde, zoals het kerkelijk leven, woonplaatsen, winkels en de diversiteit aan immigranten.

Tekst: Adri Nelis/Jan Lokker

Het boerenbedrijf en andere zaken

Eind 1954 was vader er niet meer zo zeker van, of hij nog wel terug wilde in de landbouw, hoewel dat toch vanaf het begin zijn plan was. Toen wij emigreerden, werd je geacht verstand van het boerenbedrijf te hebben omdat de boeren om hulp verlegen zaten. Vandaar dat ze dat sponsorprogramma startten. Opeens werden er een heleboel mensen boer, zoals ik in aflevering twee al zei. Pa besefte wel, dat boer worden niet makkelijk zou zijn. Boerenbedrijven waren toen nog wel niet kostbaar, maar je moest toch een eigen startkapitaaltje meebrengen en nog geld daarnaast om de aanloopkosten te dekken. De verdiensten uit het bedrijf konden deze kosten niet opbrengen en voor je levensonderhoud had je neveninkomsten nodig uit betaald werk, of je moest een groot gezin hebben dat de boerderij kon runnen.

Onze sponsor ging op den duur failliet. Hij had best een gezond bedrijf met goede gebouwen en zowat 100 ha. goed land, maar iemand had hem een tweede boerderij aangepraat en die was niet zo goed. Als hij zijn energie in de eerst had gestoken was het beter gegaan. Ook zijn de condities voor de landbouw hier anders, want het groeiseizoen is er een stuk korter dan in Holland, het plantseizoen begint pas in mei en eind augustus kun je al nachtvorst krijgen. Na de kosten van levensonderhoud bleef er zo weinig over dat je lang zou moeten sparen om een start te maken. Dus alles bij elkaar genomen zag pa er van af, zo vermoed ik, want ze hebben mij nooit wat gevraagd. Een heleboel immigranten hebben dat met succes weten te doen, maar er waren er ook die terug gingen naar hun land.

In de zestiger jaren ging het boeren beter, toen de overheid aan productieplanning begon te doen. In die tijd kon je als boer een goed inkomen verdienen. Maar toen ging natuurlijk ook de prijs van het land omhoog. Als ik terugkijk, zeg ik dat dit de juiste tijd was om te starten. Twee van mijn beste vrienden begonnen toen de prijs voor de boerderijen en het land relatief laag was, waarbij ze ook gebruik konden maken van de werktuigen van hun ouders. Makkelijk was het niet, want naast hun boerderij hadden ze allebei een baan en hun vrouwen moesten meewerken tot ze het bedrijf op dreef hadden. Helaas zijn ze beiden met een half jaar tussentijd vorig jaar gestorven en hebben ze van de verdiende miljoenen niet lang profijt kunnen trekken.

Ter kerke in Canada

Wij kerkten in de Christelijk Gereformeerde Kerk. Je had ook een Canadees Gereformeerde Kerk en een Orthodox Gereformeerde Kerk. Ik vermoed dat die allemaal afstammen van diverse gezindten in Nederland. Lang gevestigde Canadese kerken, zoals de Doopsgezinde, de Unitarische en de Anglicaanse kerk trokken ook veel immigranten. Naar mijn mening kwam de Presbyteriaanse Kerk het dichtst bij de Christelijk Gereformeerde Kerk. De Katholieken sloten zich gewoonlijk bij de plaatselijke parochies aan en er kwamen ook wel priesters uit Nederland om daar te werken. In Zuid Ontario had je verschillende Rooms-katholieke parochies van Nederlandse immigranten.

De kerk waar wij heen gingen was in 1952 opgericht en kwam samen in een klein gebouw in Cobden, ongeveer 35 km bij ons vandaan. Dat lag halverwege twee grotere plaatsen: Pembroke en Renfrew. Tot we zelf een auto hadden, reden we mee met de familie de Wal, die een kwartiertje van ons vandaan woonde. Het was een groot gezin dat in 1948 uit Friesland gekomen was. Op die manier raakten we bevriend en zodoende gingen we over en weer op visite en op zondag bij elkaar eten. De diensten werden om de beurt in het Nederlands en in het Engels gehouden omdat er om de paar weken nieuwkomers bij kwamen, meestal uit Friesland. Na kerktijd bleven we altijd met een grote groep bij elkaar, als het weer het toeliet buiten. Dat was de enige keer in de week dat je je eigen taal kon spreken, nieuwtjes kon uitwisselen en de nieuwe mensen kon ontmoeten.

Sommige gebruiken waren anders dan in de Hollandse kerken. Na afloop van de dienst bleef iedereen zitten tot de dominee bij de uitgang stond om iedereen een hand te geven. Op die manier kon hij informeren hoe de zaken er thuis voor stonden en kijken of hij mensen van advies kon dienen. Elke week kwam er ook een nieuwsbrief uit met vermelding van nieuwe leden en ander nieuws dat voor de gemeente van belang was. De collecte gebeurde met open schalen, niet met collectezakken. De mensen kregen van te voren enveloppen met data er op waarin ze voor die zondag hun bijdrage stopten en op de schaal legden.

De eerste dominee was Dhr. Stubing. Hij kwam uit Grand Rapids in Michigan (U.S.A.) waar al in 1857 door immigranten een Christelijk Gereformeerde Kerk gesticht was. Van daar verhuisde de kerk naar Canada, toen een groep boeren in 1905 de U.S.A. verliet en de grens overstak naar Alberta in Ontario. In de jaren twintig kwamen er uit Grand Rapids zendelingen die voor deze emigranten kerken stichtten. De eerste was in 1938 in een streek die "het Hollandse Veen" genoemd werd vanwege de laaggelegen veenachtige grond die in trek was bij de Hollandse tuinders. Het ligt net ten noorden van Toronto en daarmee dicht bij hun afzetgebied.

In de jaren 1951 tot 1954 kwamen de grootste aantallen immigranten en daarna zwakte het af. Het gebouw in Cobden was al gauw te klein en op een gegeven moment waren er alleen nog staanplaatsen. Toen kocht de kerk een groot oud huis in Pembroke en verbouwde het tot kerkzaal met een woning voor de koster boven. Ook in Renfrew werd op termijn zo'n kerkzaal gebouwd. Nadat we uit de streek verhuisd waren, werd er een nieuwe kerk gebouwd, waarbij men, zoals ook bij huizen gebruikelijk was, eerst de benedenverdieping optrok voor de diensten en de bijeenkomsten en toen er meer geld was de kerk verder afbouwde. Pembroke kreeg nooit een grote gemeente, het huidige ledental is 65. Het dorp profiteerde in eerste aanleg van de al maar groeiende militaire bases bij Petewawa aan de westkant, maar dat werd minder toen de groeiende bases zelf winkelcentra en allerlei andere dienstverlening kreeg.

Toeloop immigranten

Na de oorlog groeide bij de Christelijk Gereformeerde Gemeente het besef dat een heleboel Nederlanders hun land zouden willen verlaten en er werd een comité opgericht, dat de toeloop in Ontario moest begeleiden. Die organisatie zette zich in om voor banen en sponsoren te zorgen en om kerken te stichten. Ook bedongen ze lagere vervoerskosten bij de spoorwegen. In onze streek waren twee van zulke hulpverleners. In andere gebieden zoals Chatham, Hamilton, Woodstock, Kitchener en Niagara, die in zuid Ontario liggen, arriveerden meer Hollanders, vanwege het mildere klimaat.

Ik weet wel, dat er nog heel wat meer over te zeggen valt, maar daar weet ik het fijne niet van. Ook de toenmalige Nederlandse regering speelde hier een rol in. Zij dachten dat het land te dicht bevolkt raakte en gaven subsidies aan mensen die hun overtocht niet konden betalen. Vader betaalde zelf de reis en daarom hadden we - dank zij hem - een hut voor onszelf. In onze streek vind je Duitsers, Polen, Oekraïners, Tsjechen en vooral veel Ieren. Maar niet veel mensen uit Scandinavië. Italianen en Portugezen gingen meestal naar de steden om in de bouw te werken. Oh ja, we mogen de Fransen niet vergeten, want Quebec, waar onze streek aan grenst, is voornamelijk Frans. Maar die taal was nooit mijn sterkste punt.

Ik ben nog vergeten te vertellen over de reiziger in Hollandse producten. Die kwam eens in de week langs met Hollandse waar, die in de winkels niet te krijgen was, zoals Hollandse kaas, chocolade, zoute drop en andere zaken. Na verloop van tijd werden er winkeltjes geopend en tegenwoordig vind je die in alle plaatsen waar Nederlanders neergestreken zijn. In Peterborough heb je er een en een grotere in Orono zo'n 20 minuten met de auto van hier, terwijl Orono toch een stuk kleiner is. In Acton is er een die "Huismans" heet en die doet het nog prima na 60 jaar door dezelfde familie gerund te zijn. De volgende keer gaat het over de familie. (wordt vervolgd)

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding