Els Florijn - Het meisje dat verdween (23)

Ik gaf geen antwoord. Hij kon zelf wel zien wat er was.
'Kom, Caroline,' zei hij, 'nog een klein stukje. We kunnen zo meteen zitten, wat eten en wat drinken.'
Het klonk alsof hij er zelf niet meer in geloofde.
'Ja, ja,' mompelde mama, maar ze liet zich door hem omhoogtrekken. Hij nam haar hand in zijn hand, trok haar arm door zijn arm. Ze leunde tegen hem aan.
Ik wilde mama ook een arm geven, maar ze duwde me weg. 'Spaar je krachten maar,' zei ze.
We moesten zoeken naar de pastorie. Die zou wel vlak bij de kerk staan. Het was uiteindelijk papa die het gebouw vond.
'Klop maar op de deur, Lotte,' zei hij. Mama hing nog steeds tegen hem aan.
'Ik durf niet,' zei ik. Stel je voor dat ik het te hard deed! Stel je voor dat iedereen het zou horen!
'Stel je niet aan,' zei papa scherp.
Ik schudde mijn hoofd. Hij zag het niet. Toen zei ik: 'Nee.'
Mama liet papa's arm los. Ze liep naar de deur. Er zat een trekbel aan de zijkant. Ze pakte de knop en trok eraan zo hard als ze kon. Ze klopte op de deur.
Ik wilde niet wachten. Ik wilde niet weer teleurstelling. Ik wilde niet meer lopen, ik wilde slapen waar maakte niet uit, ik wilde niet vluchten. Ik duwde mijn nagels in mijn handpalm van spanning.
De deur ging een stukje open. De pastoor droeg een nachthemd.
Laat ons binnen, laat ons alstublieft alstublieft binnen.
Mama praatte. Papa praatte. Ik stond achteraf. Ik bad zoals ik nog nooit gebeden had. Zorgt U dat hij ons binnenlaat. Alstublieft.
De deur ging verder open. Mama wenkte mij. Papa was al binnen. Toen ik binnen was, sloot de pastoor zorgvuldig de deur achter ons en deed hem op slot.
'Kom maar mee,' zei hij.
Als ze wakker wordt, heeft ze in haar broek geplast. Haar broekje is nat, de strozak en zelfs Ollie. Ze klemt hem in haar armen en sabbelt op zijn slurf. Veel mensen slapen nog, maar ze hoort ook veel mensen praten. Vlak naast haar slaapt de mevrouw die haar gisteren hielp. Ze ligt onder haar jas, ze heeft lange, krullende zwarte haren en er ligt een klein meisje dicht tegen haar aan. Ze passen samen precies onder de jas. Van het kleine meisje zie je alleen maar een stukje van haar gezicht en een hand.
Dan gaan de ogen van de mevrouw open. Ze ziet Ditte en ze lacht een beetje, en ze staat heel voorzichtig op om het meisje niet wakker te maken. Dan komt ze naast Ditte zitten. Ze begint heel zachtjes te praten.
'Is het niet helemaal goed gegaan? Geeft niet hoor, meisje, ik help je zo wel. Heb je lekker geslapen?'
'Geef je geen antwoord? Dat is ook goed. Ik weet niet waar je vandaan komt, maar nu mag je bij mij blijven. Ik heb gezegd dat ik vandaag wel voor je wil zorgen. Ik blijf vandaag bij je. Kom maar, dan doen we je kleren gauw aan en die natte spullen maar uit.'
'Zo, dat voelt fijner, hè? We krijgen zo wel wat eten. Zometeen is iedereen wakker. Wat een herrie is het, hè? Tikva zal zo ook wel wakker worden. Ik denk dat jullie bijna even oud zijn.'
'Heb je je ochtendgebedje al gedaan? Kom maar, dan zullen we samen bidden. Kom maar met je handen. Wat bid je iedere ochtend?'
'Geeft niets, lieve kind, zeg maar niets, ik zal je stem wel zijn.
Adon Olam, Heer der wereld, in Uw hand beveel ik mijn geest, wanneer ik slapen ga en wakker word. En met mijn geest, mijn lichaam. Hij is mijn, niets vrees ik.'
Ze blijft Dittes handen vasthouden, ook al is het gebed afgelopen. Het meisje onder de jas is wakker geworden, het zegt: 'Mama, mama!' en wringt zich onder haar arm. Maar haar moeder zegt niets, ze slaat wel haar armen om allebei heen, en Ditte hoort haar verder bidden:
'Wis onze zonden uit en scheld ons falen kwijt, hoor in ontferming machteloos, gestameld pleit: wij hebben niets dan U, geen hulp van mens of troost; wij hebben niets dan U, Heer der lankmoedigheid!'
En dan een zucht: 'Leer mij, o Heer, Uw wil te doen met een hart dat niet rebelleert.'
Op dat moment begint er een man te schreeuwen, een andere man schreeuwt terug, ze hebben ruzie over iets, een vrouw bemoeit zich ermee. Ditte ziet dat de man die bij de deur stond erop afkomt, het lijkt alsof hij wil slaan, hij heft zijn geweer, en dan zijn de mannen en de vrouw stil. De andere mensen zijn niet stil, onophoudelijk huilen er kinderen, roepen er kleuters, stromen er mensen door de deuren naar binnen, geen plek van rust, geen moment van stilte.
Ze is bang.
Alles is vreemd, en de mevrouw die haar nog steeds omklemd houdt met haar arm, huilt, want Ditte ziet haar tranen. Ze heeft geen handen vrij om ze weg te vegen, en daarom vallen ze op haar rok, en als ze zich verder vooroverbuigt en haar gezicht verbergt achter haar haren, ook op haar magere knieën.

'Al is het maar een paar dagen,' zei papa. 'Tot we een nieuw plan hebben. Tot we op krachten gekomen zijn.'
We zaten in de werkkamer van de pastoor. Hij had de haard aangestoken, de vlammen schoten omhoog. Ik was op de grond gaan zitten, zo dicht bij het vuur dat de warmte bijna niet te verdragen was. De meid, uit bed gehaald, had warme surrogaatkoffie voor ons gemaakt. We kregen er een boterham bij. Ik zorgde dat er geen kruimel viel.