Afbeelding
Foto:

Canadese kleinzoon van eerw. heer Vetter vertelt…(3)

Hoe het een Flakkees emigrantengezin in de tweede helft van de vorige eeuw verging

Viel de zeereis naar Canada met de 'Groote Beer' al niet mee voor het gezin van Wim Wittekoek en zijn vrouw Ali Wittekoek-Vetter met hun drie zonen Dim, Teo en Daan, ook in de beginperiode moesten veel moeilijkheden overwonnen worden. Huisvesting, eten en arbeid waren de voornaamste levensbehoeften waarin voorzien moest worden. Zoon Dim vertelt in deze aflevering over een dieptepunt, waarin al besloten was om terug te keren naar Nederland. Dit werd echter voorkomen door hulp van bevriende en kerkelijke zijde.

Tekst: Adri Nelis/Jan Lokker

Einde van mijn schooltijd

De school had maar één lokaal voor alle acht klassen, met één oudere onderwijzeres. Ik werd in de hoogste klas gezet, wat niet uitmaakte, want ik kon toch geen Engels verstaan. Frustrerend was dat! De school lag weliswaar aan dezelfde weg als ons huis, maar het was wel eventjes iedere dag een wandeling van vier kilometer er naar toe. Dat was minder erg als het wat warmer werd en bomen en struiken groen kleurden. Het was een mooi landschap met bossen en met de Laurentides bergketen, die aan de andere kant van de Ottawarivier lag. In onze eerste zomer gingen we vaak naar deze rivier met zijn heldere water en zijn mooie strandjes, want we hadden zeven weken vakantie.

Theo en Daan gingen daarna weer terug naar school, maar ik niet, hoewel ik denk dat ik het beter wel had kunnen doen. Ik nam die zomer een deeltijdbaantje bij een vrijgezelle boer en daar heb ik leren werken en ook Engels leren praten, zij het niet altijd van de beste soort. Hij betaalde me twee dollar per dag, plus mijn maaltijden. Hij kon goed koken en we hadden altijd ijs achteraan, want Canadezen zijn gek op ijs en ook nu eten we het nog vaak. Het was een grote boerderij met slachtvee en ongeveer 200 ha. grasland en productiebos. Maar na oktober had hij geen werk meer voor me en die winter hielp ik onze sponsor met bosarbeid, stallen uitmesten, enzovoort.

Kostwinner

Intussen had vader werk gevonden. De Rotterdammers werkten in de Dominion Magnesium Mijn, ongeveer 45 km verderop. Ze werkten in continudienst en ze namen pa een paar keer in de week mee om te kijken of er werk was. Er was moeilijk werk te vinden in die omgeving en er waren heel wat immigranten en streekbewoners die op zoek waren. Dat was toen het belangrijkste: een baan vinden, want wie niet werkte had geen eten. Anders dan nu waren er geen ziekenfonds of andere sociale voorzieningen. Dat is nu anders voor de immigranten die uit Azië komen of uit Syrië en vanwege Trump nu ook zo'n 400 per dag uit de V.S.

Nou ja, na een week of vier werd vader aangenomen, maar met andere werktijden dan de Rotterdammers, wat betekende dat hij geld moest lenen om een auto te kopen. Toen we die hadden, waren we niet meer van anderen afhankelijk voor vervoer. Dat was fijn en die zomer en herfst gingen we de omgeving verkennen en maakten we zelfs een trip naar Ottawa, wat 130 km ten westen van ons ligt. Dezelfde zomer kreeg het gezin van de Rotterdammers ongenoegen met de sponsor, waarna ze naar Westmeath vertrokken.

Winterse perikelen

Voor Kerst, want we ruilden St. Nicolaas in voor Santa Claus, kreeg ik een paar schaatsen en als het gezin op zaterdagavond boodschappen ging doen, ging ik schaatsen op de overdekte schaatsbaan. Elke zondagavond kwamen de jongens van de naburige boerderij me ophalen om naar de jongerenavond van de United Church of Canada te gaan (een fusie van protestantse, meest reformatorische kerken; J.L.). Dat was wel leuk, maar wegens gebrek aan taalbeheersing kreeg ik er niet veel van mee.

Zo vergleed het jaar 1953 en brak het nieuwe jaar aan. Ergens in januari, toen ik op de andere boerderij aan het werk was, werd er gebeld dat 'onze' boerderij in brand stond. De boer en ik maakten zo snel mogelijk dat we thuis kwamen en zagen dat het het houten gedeelte betrof, waar wij woonden. De buurvrouw had haar asla te dicht bij onze wand geleegd en de sintels waren nog niet gedoofd. Pa was naar zijn werk en Theo en Daan waren op school, dus alleen moeder, die de schrik van haar leven gekregen had, was thuis. Al gauw kwam de brandweer, die het vuur bluste, maar er was een boel rook- en waterschade. De boer was wel verzekerd, maar niet genoeg om alles te dekken. We betrokken toen het appartement voren, dat nog leeg stond.

Een lange en koude winter volgde, met veel sneeuw. Bij wijlen lag er 's morgens zo'n dik pak, dat de jongens niet naar school konden en vader met moeite op zijn werk kon komen.

Een andere woonplaats

In het vroege voorjaar kregen de twee overgebleven families ook ruzie met de sponsor, zodat er besloten werd ergens anders te gaan wonen. We vonden Beachburg een leuk dorp, wat groter dan Westmeath en niet zo afgelegen als de boerderij. Daar vonden we een huis aan de dorpsstraat, dat groot genoeg was voor de twee gezinnen (zie foto). Het was vlakbij een echte school, met vijf lokalen en er waren winkels, garages, een bank en een postkantoor. Het was een leuk, wit huis, met rood afgezet en op een groot stuk grond. Vader maakte van een flink deel een moestuin en viel met zijn producten op de volgende herfst fair in de prijzen.

Toen wij het huis betrokken was er nog geen waterleiding of riolering. Veel huizen hadden hun eigen pompwater en een wc met septic tank, maar wij niet en we haalden water bij buren een paar huizen verder en gebruikten een buitentoilet, tot het dorp in 1955 werd aangesloten. Onze helft had een houtkachel om op te koken en we namen ook nog een oliekachel om de benedenverdieping te verwarmen. Boven was geen verwarming.

Dieptepunt

Dat voorjaar ging de mijn dicht en kwam vader zonder werk. Geen geld betekende geen eten: de kast was leeg, op wat blikken soep en een paar broden na, en de auto werd ingeleverd. Maar in de buurt kenden we de familie De Wal, een Fries boerengezin, dat een paar jaar voor ons was aangekomen en met wie we, toen we nog geen auto hadden, mee mochten rijden naar de kerk. De heer De Wal kwam, zodra hij van onze tegenslag gehoord had, met geld naar ons toe om de auto terug te halen, zodat pa naar werk kon zoeken en de kerk zorgde voor eten. Dit was een dieptepunt en mijn ouders besloten naar Nederland terug te keren. Zonder dat de kinderen het wisten, had oom Jan Vetter een baan voor vader en een huis voor het gezin gevonden. Toen dat ons verteld werd, ervoer ik het als een schok, maar op mijn leeftijd had je maar te slikken. Een en ander had nogal wat tijd nodig en intussen ging de mijn weer open en had pa weer een baan! Ik kon bij een graanbedrijf in Beachburg gaan werken en zelfs moeder, die zelf in Nederland een werkster had gehad, ging uit werken om een paar dollars bij te verdienen. Het was niet makkelijk, maar het ging beter en dus besloten ze te blijven.

Ik hield mijn baantje tot eind november, toen het graanbedrijf zijn winterstop had. Die winter deed ik los werk door hout te hakken, sneeuw te schuiven en me te vervelen. Februari 1955 haalde ik mijn rijbewijs en dat voorjaar kwam ik weer bij Ottawa Grains in dienst en zat ik tot het einde van het seizoen bij hen op de tractor of op de combine en pa had vast werk.

Verschillen in gewoontes tussen Nederland en Canada

Toen we in Canada kwamen, viel het ons op dat er tussen Hollanders en Canadezen veel verschillen in gebruiken bestonden. In Nederland mochten we op zondag niet fietsen, zelfs niet van huis gaan, maar hier verplaatste je je per auto, het maakte niet uit welke dag het was. Alles was meer relaxed. De mensen leefden er vrijer en je noemde bijna iedereen bij zijn voornaam, of hij nou rijk of arm was. Ook was alles er goedkoper: benzine kostte ongeveer een dubbeltje de liter, een cola 7 cent, een brood 15 tot 20 cent en melk 35 cent per liter. Verven of verbouwen deden de meeste mensen zelf. Vader was daar goed in en hij liet een huis beter achter dan hoe hij het aantrof. De mensen trouwden op een jongere leeftijd en er was geen gebrek aan goedkope woningen. Gebraden maiskolf was een geliefd gerecht, maar pa noemde dat varkensvoer, hoewel hij het op den duur wel lekker vond. Bij zowat elke maaltijd zat wel vlees of kaas. Er waren veel minder regels en verordeningen en je hoefde niet overal een vergunning voor te hebben. Als je een bedrijf wilde beginnen, kon je dat doen. Haar knippen kostte 25 cent; nu betaal ik tien dollar en dat is prima, alles kost nu natuurlijk meer, maar toen waren de zaken zo.

(wordt vervolgd)

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding