Els Florijn – Het meisje dat verdween (18)

1943

Hier is het niet fijn. Al die mensen, al dat schreeuwen. Ze heeft gehoord waar ze nu zijn: we zijn bij de Schouwburg, zei de veldwachter. Ze is moe. In de trein is ze al bijna in slaap gevallen, haar hoofd op Ollie, maar de veldwachter stootte haar telkens aan en zei dat ze wakker moest blijven. De veldwachter heeft lang gepraat over waar zij heen moest, ze is op de grond gaan zitten terwijl hij dat deed. Hij had het over de crèche en over de Schouwburg, en dat papa en mama er niet waren. Hij vergat Lotte.
Ze kijkt naar de mensen, naar de stoelen die in rijen staan, naar de mensen die overal heen lopen en nergens naartoe lijken te gaan. Er zijn geen bekende gezichten, alleen maar overal de gele ster.
'Hoe heet ze?' vraagt iemand, en ze hoort haar naam noemen. Ze wordt naar voren geschoven, iemand die ze niet kent pakt haar hand en neemt haar mee.
'Hier mag je vannacht slapen,' zegt de vrouw en ze ziet meer kinderen, ogen die haar aankijken.
'Hoe heet je?' vraagt iemand anders, maar ze zegt niets, ze kan niets meer zeggen; ze gaat tegen de muur zitten met Ollie in haar armen en kijkt om zich heen. Haar hoofd is moe en zakt omlaag, maar door het lawaai valt ze toch niet in slaap. Een paar kinderen vlak bij haar huilen, alle mensen praten door elkaar, ze hoort iemand roepen: 'Maar ik heb een stempel, ik heb een stempel, ik heb papieren!' Een vrouw gilt dat dit een vergissing is, dat ze niet opgepakt had mogen worden, het was een razzia, een razzia, haar kind – horen jullie het? gilt ze – haar kindje is nog in huis en moet gevoed worden, moet eten, is alleen, is nog maar twee weken oud! Haar stem wordt steeds scheller tot ze alleen maar gilt, er gaan mensen lopen, er wordt geroepen en dan is de vrouw stil.
Er praat iemand tegen haar, maar ze geeft geen antwoord. Ze weet wel dat ze moet gaan slapen op de strozak die voor haar tegen de muur gelegd is, maar ze wil niet denken aan die vreemde handen die haar kleren uittrekken, aan dat vreemde, harde bed; want ze denkt aan Lotte en aan de geur van de lakens als Lotte haar bed schoon opgemaakt had, aan de kersen die ze samen met Lotte at en aan het gevoel van Friekes kriebelende haren tegen haar gezicht. Ze wil niet meer praten met de mensen om haar heen, ze wil geen antwoord geven, ze wil alleen maar denken aan Ollie en aan de lucht als ze samen met Lotte op hun grasveld lag, de blauwe lucht met witte wolken…

Lotte 1943

Mama had de verkeerde persoon geprovoceerd. Na twee dagen van nietsdoen kwamen er 's avonds niet één paar maar twee paar klompen de ladder op. We zaten meteen alle drie rechtop. Met een schok besefte ik dat ik niet de enige was die verlangend uitkeek naar de stappen op de ladder. We waren er allemaal op gespitst; een van de weinige dingen die de loodzware verveling doorbrak.
De hooibaal werd weggeschoven. De boer kwam als eerste binnen, daarna Klaas. Hij schoof de hooibaal goed en ging er met gekruiste armen voor staan.
Papa stond op. Ik zag hem slikken, hij wilde iets zeggen, maar de boer was hem voor.
'Als het donker wordt, moeten jullie wegwezen,' zei hij, 'ik heb er genoeg van.'
'U bedoelt dat u ons niet verder wilt helpen omdat ons geld op is,' zei mama. Ze ging ook staan. Ik begreep niet hoe ze durfde.
De boer maakte een rochelend geluid achter in zijn keel. Even dacht ik dat hij in haar gezicht zou spugen.
'Misschien ben ik jouw kapsones wel zat, dametje,' zei hij. Hij deed een stap naar voren, zijn armen een stukje van zijn lichaam af, zijn handen naar voren alsof hij het liefst mama bij haar keel wilde pakken. Ik durfde me niet bewegen.
'Ik ben van gedachten veranderd,' zei hij. 'Jullie mogen meteen vertrekken.'
Zijn houding maakte duidelijk dat hij ons daarmee zou helpen als het niet snel genoeg ging.
Ik keek naar Klaas. Hij stond nog steeds met zijn massieve armen over elkaar voor de ingang. Ik zag een lachje om zijn mond. Zoals hij daar stond, wijdbeens op zijn klompen, de knieën van zijn broek slobberend, de vale kiel om zijn schouders, leek hij onbereikbaarder dan ooit.
Kijk naar mij, dacht ik, kijk naar mij, zeg dat ik mag blijven, alsjeblieft, vraag aan je vader of ik mag blijven.
Hij keek niet naar mij. Hij keek naar papa die zijn hand op mama's arm had gelegd. Papa zei: 'Dat is goed.' En hij draaide zich om en begon zijn spullen te pakken. Ik zag mama aarzelen. Toen begon ze papa te helpen.
De boer keek naar mij. Klaas ook. Ik kon niet. Ik kon niet mijn koffer tevoorschijn halen, mijn spullen erin doen terwijl zij toekeken, ik kon mijn kleren en ondergoed en boeken niet onder hun ogen tevoorschijn halen. Ik stond daar in een soort roerloze stilte.
'Nou?' zei de boer. 'Komt er nog wat van?' Hij deed een stap in mijn richting. Ik zag mama opkijken, haar ogen gloeiden toen ze van mij naar de boer keek. Het was of ze zei: kom niet aan haar, waag het niet om je handen naar haar uit te steken.
'Doe maar, Lotte,' zei ze.
Het was om haar dat ik met trillende handen mijn eigen hoekje leegruimde, mijn spullen in de tas deed, mijn ondergoed in een hoekje van de koffer stopte, mijn kleren zo netjes mogelijk ernaast. Ik verzamelde nauwkeurig alle beschreven blaadjes. Stel je voor dat Klaas er een vond.