Els Florijn – Het meisje dat verdween (15)

Friekes moeder staat ook op en Ditte loopt achter haar aan. Ze doet eerst haar schoentjes aan, de veters los. Dan duwt ze de buitendeur open, die gaat zwaar, ze moet zich schrap zetten om hem open te krijgen.
Friekes moeder en Bart staan naast elkaar op het erf, ze ziet ze eerst kijken naar de auto waarvan het portier opengaat en dan naar de weg. Daar komt Frieke aanfietsen, ze fietst heel hard, haar rok waait hoog op, ze zit helemaal over het stuur gebogen.
Uit de auto stappen twee mannen.
'De burgemeester, de veldwachter!' hoort ze Bart zeggen, en wat dat is, weet ze niet. Ze ziet dat de mannen naar haar kijken, ze vindt dat niet fijn; gelukkig is Frieke er. Die gooit haar fiets aan de kant, zomaar op het erf, haar gezicht is heel rood en haar haren zijn losgeraakt; en ze doet zo vreemd, ze gaat voor Ditte staan en ze zegt: 'Nee.'
Ze zegt het alsof ze moet huilen.
'Jullie moeten begrijpen dat het niet anders kan,' zegt de man die ze burgemeester noemen, ze kijkt naar hem op vanachter Friekes been. Ze klemt de stof van haar rok tussen haar vingers.
'Wat niet anders kan?' vraagt Bart, hij doet een stap naar voren.
'Ik heb overlegd met mijn superieuren. Het spijt mij zeer, maar ik heb bevel gekregen om Edith Stein mee te nemen.'
Ze begrijpt er niets van, en hij noemt haar Edith, zo noemt bijna niemand haar. Gaat ze weer naar Lotte toe? Ze duwt haar gezicht tegen Friekes been omdat ze dat niet durft te geloven.
'Overlegd met de Duitsers? Had je dat niet gewoon kunnen laten? Had je haar niet gewoon hier kunnen laten? Had je dat nou echt niet kunnen doen?' Ze ziet hoe Bart vuisten maakt, hij knijpt zo hard dat zijn handen wit zijn en hij schreeuwt steeds harder.
De veldwachter doet een stap naar voren.
'Nee!' roept Frieke, en nog een keer: 'Nee!' en ze grijpt achter zich, ze trekt Ditte tegen zich aan, één van haar schoentjes valt uit omdat de veters los zijn, die probeert ze te pakken, maar Frieke houdt haar te stevig vast.
Ze ruikt Frieke, de geur van het waspoeder, de geur van de boerderij en de geur van haar harde fietsen, en dan begrijpt ze het. Ze gaat niet naar Lotte toe. Ze gaat van Frieke weg.
'Het spijt me,' zegt de burgemeester. 'Heb je een jas voor haar? En een tas met wat spulletjes?'
'Het spijt je? Het spijt je? Ik…' Bart kan niets meer zeggen, hij spuugt op de grond, dan loopt hij weg. Ze hoort zijn klompen woedend klossen.
Ze houdt zich aan Frieke vast, tot Friekes moeder een tas bij haar voeten zet en haar handen op haar schouders legt.
'Kom maar, meiske,' zegt ze, en ze bukt zich om Dittes schoentjes goed aan te doen; ze strikt de veters en ze wrijft over de neuzen tot ze een beetje glimmen. Ze haalt haar jasje, het mooie rode manteltje dat Frieke helemaal afgeborsteld heeft. Het lijkt wel alsof ze de knopen niet goed ziet, want het duurt lang voordat ze ze dicht krijgt. Ze strijkt over Dittes haar, ze strikt de witte vlinderstrik opnieuw in de krullende haren, haar handen zijn zacht en warm.
En Frieke staat daar maar, ze kijkt naar Ditte en Ditte kijkt naar haar. Frieke huilt. Haar gezicht is lelijk en rood en vlekkerig.
'Dag, lieve kind,' zegt Friekes moeder, 'dag, lieve kind.' Ze krijgt een kus boven op haar haren en een op haar gezicht, een tranenkus. 'Ik heb Ollie er ook in gedaan, liefje,' zegt ze en dat is zo, want Ditte ziet zijn slurf een stukje uit de tas steken.
'Ditte wil niet,' zegt ze. 'Ditte wil niet wil niet wil niet.'
De veldwachter doet een stap naar voren, ze voelt zijn handen om haar middel, ze voelt dat ze opgetild wordt en dan begint ze te gillen; haar handjes grijpen naar Frieke, ze voelt Friekes hand en haar gezicht, omdat ze haar een kus wil geven.
Ze schreeuwt en huilt en Frieke schreeuwt ook.
Ze wordt neergezet op de achterbank, de tas wordt naast haar gelegd en de auto start – en rijdt weg.

Lotte 1943

Mijn bed was hard. Het eten dat we kregen was ternauwernood genoeg.
De dagen waren grijs van het hooistof en van verveling. Ik was doorlopend verkouden. Mijn ogen waren rood en pijnlijk.
Eén keer per dag mochten we, als de boer vond dat het veilig was, naar buiten. Meestal tegen de avond, als de knecht weg was.
Papa ging altijd als eerste. Hij droeg de po, een waar kunststuk om die zonder morsen van de smalle ladder naar beneden te krijgen. Ik wachtte altijd tot hij hem geleegd had in de mestput voordat ik van de ladder afging. Ik was bang dat iemand mij en de po tegelijkertijd zou zien. Die gedachte alleen al maakte me rood van schaamte.
Ik wachtte zo lang mogelijk voor ik op de po ging en dronk zo min mogelijk. Pas als ik buikpijn had van het ophouden schoof ik zo zachtjes mogelijk naar de po. Ik deed het alleen als ik wist dat er een laagje in zat, zodat je het bijna niet kon horen als ik plaste. Als ik klaar was, liep ik met afgewend gezicht achter de hooibalen vandaan. Als ik papa of mama hoorde, kreeg ik een kleur van schaamte. Zij leken het te accepteren, in een soort berustende zwijgzaamheid.
Eén keer in de week mochten we ons bij de pomp wassen en onze kleren uitspoelen. De vrouw van de boer bracht ons dan een emmer heet water.
Ze was een kleine, zwijgzame vrouw met hartelijke gebaren. Ze nam altijd een klein stukje zeep voor ons mee, samen met het hete water, echte zeep.
Mama waste er haar lange haren mee, gebogen onder de pomp, terwijl ik keek naar de zeepslierten die, drijvend op het water, langzaam naar het putje toe liepen.