Els Florijn – Het meisje dat verdween (14)

Papa kwam terug met een man. Het was een geweldig lange, grote man, papa viel naast hem in het niet. Hij gaf ons geen hand. Hij keek zelfs amper naar ons. Hij pakte een van de twee koffers en begon te lopen. Wij konden niets anders doen dan volgen.
We gingen regelrecht naar de schuur. De warme, stomende koeiengeur sloeg in mijn gezicht. De boer hield de deur open en deed hem achter ons weer dicht. Hij maakte vuur; ik keek naar zijn handen, dikke, heel grote handen waar de aderen dik op lagen en het eelt aan de binnenkant onbuigbare korsten had gevormd. Een kleine lamp flakkerde op. We stonden voor in de schuur; naast ons was een smalle, houten ladder die omhoog liep naar de hooizolder. De boer wees met de lamp naar boven. Nog steeds had hij geen woord gezegd.
Hij ging eerst. De ladder kraakte onder zijn gewicht. Hij trok moeiteloos een van de koffers mee naar boven.
Papa kwam achter hem, in zijn keurige donkere pak. Duidelijk niet gewend aan zulke smalle trappen en ook nog met een koffer in zijn hand, wankelde hij telkens. Mama wachtte tot hij boven was. Toen greep ze haar lange rok in een hand, en met de andere hand pakte ze de zijkant van de ladder. Ze stapte er niet op. Ze keek naar boven, naar het flakkerende lichtje en het spookachtig van onderaf beschenen gezicht van de boer. Ze zuchtte, alleen voor mij hoorbaar. Toen klom ze naar boven, snel, omhoogkijkend. Ik kon de donkere naad van haar kousen zien, over haar kuiten heen, perfect recht.
Ik moest ook een koffer meenemen. De boer keek naar mij. Ik wenste vurig dat hij zou aanbieden om mijn koffer omhoog te sjouwen, maar dat deed hij niet. Aan papa wilde ik het niet vragen. Stel je voor dat hij zou denken dat ik niet meer boos op hem was.
Ik hoefde mijn rok niet bijeen te grijpen, dat was een voordeel. Ik droeg een donker jurkje, niet langer dan mijn jas.
Ik beet mijn kiezen op elkaar en trok de koffer over de zijkant van de ladder omhoog. Het dunne handvat sneed in mijn handpalm. Ik kreeg hem bijna niet over de rand van de zolder geduwd. Papa pakte hem aan en zette hem voor mij neer.
De boer schoof een paar hooibalen opzij. Het stof prikte in mijn neus. Ik kreeg het benauwd, maar hield met geweld mijn hoesten binnen.
Helemaal achter op de hooizolder was een kleine ruimte uitgespaard. Aan de ene kant lagen twee bedden naast elkaar, een paar hooibalen ernaast. Aan de andere kant lag één bed. In het midden stond een kacheltje, een lage tafel met drie stoelen, twee leunstoelen en een kastje. Er stond een olielamp op de tafel. In de hoek stond, afgeschut met twee hooibalen, een po.
En dat was het. Met hooibalen kon je de opening naar de kamer afsluiten, zodat het leek alsof er tot achter aan toe balen stonden. Bovenin was een heel klein raampje, grijs van de stofdraden.
Voor het eerst zei de boer wat.
'Eén keer per dag komen we eten brengen.' Zijn stem was zwaar en heel hees. 'Onder koeienvoertijd. Ik of Klaas, mijn zoon, kom dat brengen. Het is voor jullie verboden om zelf naar beneden te gaan. Jullie mogen niet aan de opening zitten. Ik schuif de ladder in. Jullie mogen hem niet zelf naar beneden laten zakken.'
Ik zag mijn moeder naar hem kijken. Vol ongeloof. 'Maar…' zei ze.
Hij liet haar niet uitpraten. Met ijzerharde ogen keek de boer terug.
'Ik heb geen zin in geduvel,' zei hij. 'Ik heb een gezin. Zorg maar dat je doet wat ik zeg.'
Hij wilde zich omdraaien, maar bedacht zich. 'Boter bij de vis,' zei hij en stak zijn vereelte klauw uit.
Papa aarzelde even en haalde toen zijn schouders op. Hij greep in zijn broekzak en duwde een paar bankbiljetten in de geopende hand. De boer bekeek ze even in het licht van de lamp en knikte toen.
'Iedere week zo veel en je houden aan de regels, dan krijgen jullie geen gezeur.'
Hij stak de lamp op tafel aan met zijn eigen lamp. Toen stapte hij door de opening en trok de hooibalen recht. We hoorden de ladder kraken, hoorden hoe hij hem omhoog schoof, hoorden de schuurdeur en toen was het stil.
Mama was de eerste die iets zei. Ze ging aan de houten tafel zitten en deed het sjaaltje dat ze om haar haren geknoopt had, af. Dat legde ze voor zich op de tafel.
'Wat een rotvent,' zei ze, en ze begon te huilen.

1943

Frieke is werken. Ze is vanochtend op haar oude fiets weggegaan, Ditte heeft haar uitgezwaaid voor het raam.
Ze mag Friekes moeder helpen om de was voor de kachel op te hangen; zij mag de sokken en de zakdoeken doen. Ze wordt er warm van, en Friekes moeder zegt: 'Nou, ik heb nog nooit een kind gezien dat het zo goed kan, hoor!' en dan doet ze nog meer haar best om de zakdoeken recht te hangen en de dikke sokken goed aan de lijn te krijgen.
'Je mag zo meteen chocolademelk,' zegt Friekes moeder, 'en ik heb ook wat lekkers voor je, omdat je zo goed geholpen hebt.'
Ze gaat vast naar de keuken om het klaar te maken, koffie voor zichzelf en chocolademelk voor Ditte, in een kommetje waar allebei haar handen precies omheen passen. Het is geen echte koffie, maar wel echte cacao. Het kleine beetje wat er nog is, wordt voor Ditte gebruikt.
Bart, de broer van Frieke, hoort de auto als eerste. Hij heeft net zijn klompen uitgegooid, de koeienlucht komt al voor hem uit de kamer in, maar hij blijft in het portaal wachten omdat hij iets hoort.
Hij doet zijn klompen weer aan en loopt terug, in de kamer horen ze de buitendeur voor de tweede keer slaan, dan horen ze de auto ook. Hij stopt op het erf.