Els Florijn – Het meisje dat verdween (11)

'Nog wat geitenmelk, Ditte?' vraagt Friekes grote broer, en ze lacht een beetje, omdat ze nu wel begrijpt dat hij haar plaagt. Ze is nog steeds een beetje bang voor hem, ondanks zijn vriendelijke blauwe ogen.
'Je moet wel goed eten, hoor kind, je eet nog minder dan een vogeltje.' Dat is Friekes moeder, die zegt bij alles wat ze eet hetzelfde. Ze luistert er eigenlijk al niet meer naar.
'Het is toch eigenlijk wat,' zegt Friekes moeder nu, 'iedereen weet het, dat Ditte een Jodinneke is. Soms denk ik, nou, als maar niem…'

Ze zwijgt omdat Frieke 'Moeder!' zegt en even snel naar haar kijkt.
Ze buigt zich over haar boterham. Hij smaakt niet lekker, hij propt op in haar keel, maar ze kauwt door.
Lotte komt toch niet terug als ze gaat huilen.

Lotte 1943

De dag ging voorbij alsof hij in watten verpakt was. Telkens herinnerde ik het me weer: vanavond, vanavond gaan we weg. We komen voorlopig niet terug. Alles laten we achter: mijn mooie poppenstoeltje met de porseleinen pop, mijn ivoren kammenset, de foto van papa en mama in de bewerkte lijst: het hoorde allemaal niet bij de noodzakelijke spullen. Mijn boeken. Mijn mooie jurken. Mijn eigen kamer, mijn gordijnen, mijn secretaire: ik wilde dat ik alles in een tas kon pakken en meenemen.
Met de tas van Ditte had ik minder moeite. Ik zocht flink wat kleertjes bij elkaar, wat toiletspullen, wat speelgoed. En natuurlijk Ollie. Maar die kon ze dragen.
En beddengoed? Moest ik het er maar op wagen dat ze dat hadden op het adres waar wij heen gingen?
Ik liep naar mama toe. Die was ook bezig met pakken, een koffer lag open op het bed. De kast stond open. Een geweldige hoeveelheid kleding lag her en der verspreid over de sprei.
'Moet ik ook beddengoed meenemen, mama?'
Ze keek verward.
'Daar heb ik niet over nagedacht… Neem maar een stel mee, dan heb je toch wat. Anders kun je het wel weer ergens anders voor gebruiken.'
'En handdoeken? En zeep?'
'Kijk maar hoeveel je nog in de tassen kwijt kunt, Lotte. Stop ze maar vol. Liever mee verlegen dan om verlegen.'
'Ja, maar als we nu zeker weten dat op dat adres waar we naartoe gaan al beddengoed en handdoeken zijn, dan kan ik een paar boeken meenemen. En voor Ditte meer speelgoed.'
Mama ging rechtop staan en legde haar hand op haar voorhoofd.
'Ik weet het óók niet!' zei ze, met die lage, breekbare stem die ik de afgelopen tijd had leren kennen en duchten.
Ik mompelde snel: 'Nou ja, ik zie wel,' en verdween.
Terwijl ik met mijn eigen tas bezig was, brandden de tranen in mijn ogen. Ik smeet een armvol jurken op mijn bed, trok er een paar tussenuit en legde ze in mijn koffer. Hoeveel? Wat maakt het ook uit, dacht ik. Als mama nu nog met mij meedacht, dan was het minder erg. Maar zelf alles uitzoeken, zelf kiezen wat wel en niet belangrijk genoeg was, vond ik afschuwelijk. Niemand met wie ik kon overleggen. Waarschijnlijk zou ik zo meteen mama ook nog moeten helpen, dacht ik wrokkig.
Misschien kwamen we hier wel nooit terug. Alles zou voor iemand anders achterblijven. De foto's. De schilderijen. Mijn kamer. Mijn bed met de mooie gehaakte sprei. Mijn kaptafel met de ovale spiegel.
Uiteindelijk had ik allebei de koffers klaarstaan: die van Ditte naast haar bed, de mijne achter de deur. Ik had kunnen aanbieden om mama te helpen, maar ik deed het niet. Als zij mij niet wilde helpen, hielp ik haar ook niet. Ik ging op mijn bed liggen en deed alsof ik las. Ditte kwam mijn kamer binnen en kroop ook op bed, zoals ze vaak deed; ze ging met gekruiste beentjes op het voeteneinde zitten en speelde met mijn pop, of met haar houten poppetjes die ze dan meenam naar mijn kamer.
Had ze toch door dat er iets gaande was? Misschien was het verbeelding, maar ik had het idee dat ze stiller dan anders speelde met mijn pop. Ze vroeg meestal van alles over allerlei onderwerpen, maar nu stond haar fijne gezichtje ongewoon ernstig terwijl ze mijn kam voorzichtig door de blonde haren van de porseleinen pop liet gaan.
'Ditte doet het héél voorzichtig, hè, Lotte!' was het enige wat ze gezegd had, toen ze met de pop en de kam op het bed ging zitten.
Ik mompelde: 'Ja, dat is goed, hoor,' en deed weer alsof ik las.
In werkelijkheid bleven mijn gedachten maar malen. Waar zouden we naartoe gaan? Zouden die mensen vriendelijk zijn? Waar zou ik moeten slapen?
Zouden we met z'n vieren in één kamer moeten slapen? Hoe moest dat met mijn maandstonden? Kon ik de lappen die ik daarvoor gebruikte wel uitwassen? En kon je je daar wassen? Zonder dat er iemand keek?
Dat laatste leek plotseling het belangrijkste. Ik besloot er mama voorzichtig naar te vragen. Dat zou ze toch wel weten? Mama vond dat vast ook belangrijk.
Niemand hoefde te zien hoe mijn lichaam aan het veranderen was. Ik wilde er zelf niet te veel bij nadenken, wat er allemaal gebeurde. Erover praten deed ik helemaal niet. Het zou er wel bij horen, dat geloofde ik wel, maar het voelde als een soort verraad van mijn lijf, dat ik mij er niet meer prettig in voelde.
Ik legde mijn boek weg en ging voor mijn kaptafel zitten. Ditte keek even op van haar ingespannen kammen, ging toen weer verder.
Zó. Als ik mijn haar nu zo zou doen, een beetje opzij, net over mijn oren – en dan misschien zo vaststeken – dan viel mijn gezicht nog wel mee. Ik had gehoord over vrouwen die door de kapper krullen in hun haren lieten zetten – misschien zou ik dat ook kunnen doen.