Els Florijn – Het meisje dat verdween (7)

Ze was twee jaar, een prachtig popje met krullende lichtbruine haren, vastgemaakt met een grote witte strik. Op haar haren deed ik iedere ochtend mijn best, ik kamde ze zorgvuldig, ik maakte de strik zo vast dat de krullen het mooist vielen, ik trok de glimmende stof uit om hem nog breder te maken. Ik trok haar witte kousjes op als ze afzakten, ik zorgde dat haar schoentjes glommen, ik poetste de vlekken van haar rode manteltje, ik zocht Ollie op als ze die kwijt was.
Ze praatte bijzonder goed voor een kind van twee.
'Lotte, Lotte!'
'Ja?'
'Waarom mag de pit op de grond?'
'Omdat kersen aan bomen groeien. Dan is het niet erg als je de pit uitspuugt. Het is geen afval.'
'Lotte, Lotte!'
'Ja?'
'Ditte maakt een berg pitten!'
Ik keek naar haar ingespannen gezicht, hoe ze probeerde de pit iedere keer op dezelfde plek uit te spugen. Ze moest lachen als het mis ging, dan stopte ze snel weer een kers in haar mond en het sap liep langs haar kin, zo snel probeerde ze de pit eruit te krijgen.
'Wel goed schoonmaken, hoor, je pit!' zei ik. 'Dat is jammer van de kers, als je de pit niet goed schoonzuigt.'
Ze deed er daarna extra haar best op, ze zo blank mogelijk uit haar mond te spugen – dat vond ze nog leuker dan een berg maken.
Toen ik opkeek van ons spelletje, zag ik dat papa naar ons keek vanachter het raam. Sinds de winkel in beslag genomen was, bleef hij overdag thuis. Het was net alsof hij papa niet meer was, zonder de winkel. Hij stond zoals ik hem de afgelopen tijd vaak had zien staan: zijn handen in zijn zakken, zijn gezicht zo triest, zijn schouders rond en smal. Hij keek wel naar ons, maar misschien zag hij ons niet: zijn ogen waren ver. Ik voelde de angst die om hem heen hing, ik voelde dat hij verscheurd werd vanbinnen door de beslissingen die hij moest nemen.
Zo erg kon het toch allemaal niet zijn? Zo erg was het toch niet, dat we zo weinig nog konden? Hij was zijn winkel kwijt, ja, dat was wel erg, maar die kreeg hij vast wel weer terug; ze konden iets wat van ons was toch niet zomaar afpakken? Het zou vanzelf wel overgaan, wij hadden eigenlijk best weinig last van de Duitsers, niet zoals in de grote stad. Toch, papa?
Soms lachte papa, als ik zoiets tegen hem zei, en dan zei hij: 'Misschien heb je wel gelijk.'
De laatste tijd had hij dat niet meer gezegd, als ik hem op die manier uit de put probeerde te krijgen. En gisteren had hij aan tafel gezegd: 'Je bent nu oud genoeg, Lotte. Wat denk je dat het betekent dat wij ons allemaal moeten registreren, tot ouders, grootouders, wie dan ook toe? Waarom denk je dat dat is? Waarom denk je dat de Duitsers iedere Jood werkoproepen toesturen? Denk je dat we naar Polen gaan om brood te bakken? Kom nou toch!'
Hij was zelfs boos geworden, opgaand in zijn eigen woorden: 'Heer der wereld, waar gaat dat naartoe! Je zou toch denken dat het niet erger kan, maar ik wéét dat het erger gaat worden, ik weet het! Kijk maar om je heen, Lotte, hoor maar wat er gebeurt, sluit je ogen er niet voor! Heb je niet gemerkt hoe groot de haat is? Hoe groot de vernielingen? Hoeveel de doden? Heb je de geschiedenislessen niet geleerd? Heb je niet gelezen over de pogroms? Denk je dat dit anders is? Vergeet het maar. Er gaat een tijd komen dat…'
Toen zweeg hij, ik ving nog net een glimp op van mama's waarschuwende gezichtsuitdrukking. Het gaf me het gevoel dat ze iets voor mij verborgen hielden.
Maar wat kon dat zijn? Ik wist toch ook wel dat het slecht met de Joden ging? Maar ik vond papa zo… triest, ik wilde niet geloven dat het zó slecht ging als hij zei.
Bruusk zei papa: 'Stil, we gaan eindigen.'
We bogen onze hoofden. Papa's stem klonk vreemd, niet zoals anders.
'Gezegend zijt Gij, Heer onze God, Koning der wereld, die in Zijn goedheid, in genade, trouw en erbarmen de gehele wereld voedt. Gij geeft brood aan alle vlees, want Uw trouw is tot in eeuwigheid... Gij voedt en onderhoudt allen en doet goed aan allen en bereidt voedsel voor al Uw schepselen die Gij geschapen heeft. Gezegend zijt Gij, Heer, die allen voedt.'
We bleven even stil zitten en in de stilte leken de woorden van het oude gebed na te klinken.
Toen zei mama: 'Je geeft niet veel blijk van kawwana, Paul.'
Ze zei het in het Jiddisch, waarschijnlijk omdat ze niet wilde dat ik het zou begrijpen. Maar ik las veel en leerde mijn lessen goed.
Ik wist wat ze zei. Het kwam erop neer dat papa niet geloofde in wat hij bad.

1943

Ze ligt in een schoon bed, in een schone nachtpon, en haar haren zijn uitgekamd, zodat haar hoofdhuid nog een beetje tintelt. Ollie ligt in de boog van haar arm.
Ze is gewassen door de vreemde vrouw, Friekes moeder, omdat ze zo'n eind gelopen heeft. Die deed het heel anders dan Lotte het altijd doet, of mama. Ze maakte er geen grapjes bij, ze praatte wel, de hele tijd door: 'Och, moet je nou eens kijken, wat een mager lijfje, nou kind, we zullen je hier wel laten eten, hoor! We hebben gelukkig nog genoeg, ga jij nu maar lekker slapen, hier heb je je beest, kom maar, dan kam ik je haartjes uit. Zo, nu ben je weer lekker schoon, hè, kom maar.'
De kamerdeur staat een klein stukje open. Ze ziet een beetje schemerlicht vanuit de gang in de donkere kamer vallen, en ze hoort Frieke praten met haar vader en moeder.