Els Florijn - Het meisje dat verdween (6)

En natuurlijk de Jodenster. Frieke naaide hem voor mij op mijn mantel. Er mocht geen sjaal overheen hangen, maar het liefst liet ik mijn jas open, hoe koud het ook was. Dan zag je de ster niet zo goed.
Wij leefden in een dorp waar iedereen ons kende, wij werden niet met de nek aangekeken; maar toch voelde ik mij gebrandmerkt.
En de berichten die – wie weet hoe? – naar ons toe golfden vanuit de grote steden en zelfs vanuit Duitsland, vanuit Polen, vertelden hun eigen gruwelijke verhalen. Papa werd er grijs van, en ineengedoken. Niet alleen daarvan, denk ik.
Alles leek nog hetzelfde bij ons thuis. Maar er was iets gekomen waar ik boos en opstandig en verdrietig van werd. Mama was moe, o ja. Je zag het aan haar, aan haar gezicht dat naar beneden plooide, aan de manier waarop ze haar hoofd hield. Als ze tegen Ditte lachte, was dat nooit zo voluit als ze vroeger met mij lachte.
Maar ze was ook zo – vervelend af en toe. Die trieste waas die ze af en toe om zich heen had hangen, daar werd ik zo boos om, daar wilde ik tegenaan schoppen tot hij verdween. Ik deed het niet. Ik was lief voor haar, zo lief: ik bracht haar pantoffels, want koud had ze het altijd, ik maakte iets warms voor haar, ik gaf haar de stola aan, ik las haar voor – ze luisterde niet altijd, dat zag ik aan haar ogen – en ik praatte met haar, over dingen waar ze van hield.
Soms kreeg ik die vonk een beetje terug, die glinstering in haar ogen, dan zag ik papa's opluchting, zijn onhandige liefkozingen als hij dacht dat ik het niet zag. Maar soms had het de verkeerde uitwerking.
Op een dag had ik haar bij de haard geïnstalleerd, een deken om haar benen geslagen.
'Ik ga Ditte wassen en haar naar bed brengen, mama. Blijft u maar lekker zitten.'
'Laat Frieke dat toch doen, Lottie,' zei mama.
'Frieke is al weg. En ik vind het leuk om te doen.'
'Goed.'
Ze moet Dittes lachende geschreeuw gehoord hebben, het kinderstemmetje dat zich aan de eerste woorden waagde, mijn gelach; maar toen ik terugkwam, zat ze nog net zoals ik haar achtergelaten had. Papa zat aan de andere kant van de haard. Hij las een brief, zijn voorhoofd gefronst, de vingers van zijn rechterhand zenuwachtig tikkend op de leuning van zijn stoel.
'Zal ik wat drinken voor u maken, mama?'
Ze schudde haar hoofd.
'Papa?' zei ik.
'Nee, dank je, Lotteke.' Hij keek me even aan over de brief en glimlachte naar me.
'Dan ga ik naar bed.'
'Slaap lekker. Vergeet niet je gebed te zeggen.'
'Nee, abba.'
Bij de deur draaide ik me even om, en ik keek naar mama. Ze zat bij de haard zoals ze al een uur lang zat, en ze huilde. Ze probeerde het te verbergen, maar ik zag het aan haar lelijk vertrokken mond en haar rode wangen.
Ik werd er zo boos om. Ik werd zo boos dat ik deed waarvan ik wist dat ik het niet moest doen, ik vroeg: 'Wat is er, mama? Waarom huilt u?'
'Huilen?' Ik zag papa opkijken met een verwarde blik in zijn ogen. 'Wat is er, Caroline?'
Hij deed een paar stappen naar haar toe, de brief viel op de grond. 'Wat is er? Heb je pijn?'
Mama schudde haar hoofd. Ik zag haar naar mij kijken, ik zag dat ze wist dat ik dit niet uit medeleven gevraagd had. Ik wist wat ze ging zeggen. Het was alsof ik de mist in haar hoofd zag, toen ze naar me keek, alsof ik de onbegrijpelijkheid van haar tranen voor even zelf voelde.
'Niets,' zei ze, 'er is niets.'
'Maar Caroline…'
'Ik ga naar bed. Lees jij je brief maar uit. Slaap lekker, Lotte.'
Ik haatte de 'laat mij maar'-toon waarop ze praatte. Ik haatte het zo dat bij mij ook de tranen in mijn ogen sprongen, omdat ze niet leek te merken dat ik voor haar rende, haar drinken gaf en pantoffels, en haar probeerde af te leiden, dat ze niet zag hoe ik van haar hield. Ik haatte het dat ze wel feilloos opmerkte dat ik boos was. Ik haatte het, dat ze zo in zichzelf opging dat de mist in haar hoofd belangrijker werd dan Dittes eerste woordjes, dan papa's liefde, dan mijn toewijding.
Maar ik had er geen woorden voor. Ik zei: 'Slaap lekker, mama.'
En wachtte tot zij boven was, voor ik de trap opliep.
Het was weer kersentijd. Ik was met Ditte in de tuin. Papa hield de tuin zelf bij, en niet zo erg goed: het gras was lang en kriebelde aan onze blote benen. De appelboom stond op de enige plek waar geen gras groeide. Het was heerlijk om in de tuin te zijn. Soms rolde ik met Ditte door het gras, blij dat ik haar als excuus kon gebruiken voor mijn gedrag, want eigenlijk vond ik mezelf te groot om door het gras te rollen.
Ons huis stond midden in het dorp. De tuin was afgeschermd met een stenen muur waar klimop tegen groeide. De winkel stond een eind verderop in het dorp.
Papa had nog twee huizen. Ik wist, nadat ik een keer een gesprek tussen papa en mama opgevangen had over iemand die niet op tijd had betaald, dat hij huur kreeg van de gezinnen die erin woonden. Toen ik mama ernaar vroeg, zei ze dat ik er niet over mocht praten. Het zou vervelend zijn, zei ze, als ik de straat op bracht dat een gezin wel eens te laat betaalde. Ik begreep niet helemaal waarom dat vervelend was, maar ik wilde best mijn mond houden.
Ik zat naast Ditte in het gras en we aten van de kersen die we toegestopt hadden gekregen van een boer. Ik hoorde mezelf hetzelfde tegen Ditte zeggen als mama jaren geleden tegen mij: 'Er zit een pit in, goed oppassen. Die mag je uitspugen, op de grond.'