Wie ben ik....?

Wie ben ik, Heere, HEERE… (2 Samuel 7 : 18)

Deze woorden zijn afkomstig van David en dat was toch iemand die het gemaakt had in zijn leven: als jongste zoon had hij de kudden geweid van zijn vader Isaï in de velden rondom Bethlehem. Maar hij was geen herder gebleven, nee op zekere dag werd hij door de profeet Samuel – in opdracht van de HEERE, de God van Israel - tot koning gezalfd in de plaats van koning Saul en na diens sterven werd David koning over heel Israel.

En nu is de bouw van zijn koninklijk paleis voltooid en zit hij op zijn troon en bedenkt dan bij zichzelf dat de tent waarin de ark van het verbond – die toch het teken was van Gods aanwezigheid - die hij naar Jeruzalem gehaald had, wel heel schamel afsteekt bij zijn prachtige paleis, waarin hij woont. Daarom wil hij een tempel voor de HEERE bouwen.

Middels de profeet Nathan laat de HEERE het aan David weten, dat HIJ geen tempel mag bouwen voor de HEERE. Niet David zal voor de HEERE een huis bouwen, maar de HEERE zal Davids huis – zijn geslacht – bouwen en pas wanneer het volk in vrede in het land woont, dan zal zijn zoon voor de HEERE een huis bouwen.

Dat moet een teleurstelling geweest zijn voor David, maar toch wordt hij niet boos. Nee, wanneer David die Goddelijke boodschap gekregen heeft, verlaat hij zijn paleis en gaat hij de heilige tent binnen, waar de ark is en knielt hij en bidt Hij daar tot de HEERE zijn God. En hij begint zijn gebed dan met die woorden: 'wie ben ik, Heere, HEERE…..'

Wanneer wij plannen hebben die doorkruist worden, dan stellen wij meestal de vraag: 'Waaraan heb ik dat nu te danken?' Die vraag heeft veelal een negatieve ondertoon: waarom overkomt mij dit nu: ik ben toch een goed mens, ik doe toch niemand tekort!

Maar ZO mogen we die eerste woorden van Davids gebed niet lezen. Nee, David vraagt het zich hier vol verwondering af waaraan hij die onverdiende eer te danken heeft! Het antwoord op die vraag is heel kort: die eer valt David te beurt enkel en alleen door Gods genade. Nauwkeuriger gezegd: die eer heeft hij te danken aan de HEERE alleen.

De reden voor deze reactie bij David is enerzijds de belofte die hij van de HEERE gekregen heeft, maar anderzijds opent die belofte van de HEERE ook de ogen van David voor wie hij is en wat hij allemaal gekregen heeft. Terugziend op zijn eigen leven – waarin ook van alles misgegaan is – kan hij alleen zeggen: 'wie ben ik, Heere, HEERE……'

David is diep onder de indruk van de grootheid van de HEERE die hem, voor David volkomen onverwacht, tot hiertoe gebracht heeft. David weet het: Alles wat ik bereikt heb, heb ik te danken aan de zegen van HEERE. Verdiend heeft hij het zeker niet!

Kennen wij in ons leven ook iets van die nederigheid en dankbaarheid die naar voren komen in deze eerste woorden van het gebed van David? Heb u het zich wel eens afgevraagd: waarom de HEERE naar u omgezien heeft, waarom Hij Zijn Zoon overgegeven heeft voor mensen zoals u en ik zijn!

Een ieder die daar iets van kent, gaat ook al maar meer leven uit de belofte van het heil die God hem of haar gegeven heeft in de gave van Zijn Zoon. Maar dat niet alleen: dan wilt u die belofte niet alleen voor uzelf houden, maar dan hoopt en bidt u, dat u ook tot een zegen mag zijn voor anderen. Dat in de grote Zoon van David – onze Here Jezus Christus – iedereen gezegend zal worden.

Ds. B. de Borst, Den Bommel