Els Florijn - Het meisje dat verdween (5)

Toch niet. Als ik erover na ging denken begreep ik niet wat er anders was, kon ik niet benoemen wat dat was: maar het was er, iets krampachtigs, ondanks dat mama deed zoals ze altijd deed, iets anders – misschien haar glimlach, haar manier van bewegen – alsof het haar lichaam inspanning kostte om de vorm aan te nemen die het altijd al had gehad.
Of was het om de manier waarop ze haar brood smeerde, alsof ze zich er met moeite op moest concentreren?
Zij gaf die dag Ditte de fles, haar rug recht als altijd, het kindje tegen zich aangedrukt. Ze praatte naderhand tegen Ditte, de woorden die een moeder tegen haar kind zegt, onzinwoorden, brabbeltaal. Dat zorgde bij mij voor opluchting: zie je wel, mama wordt wel beter. Het is al bijna weer zoals vroeger. Zoals het moet zijn.
Na het middageten ging mama weer naar boven. Ik zat met papa aan de tafel en ik zag hoe hij haar nakeek toen ze naar de deur liep.
'Mama is mager geworden,' zei ik, toen ik de slaapkamerdeur hoorde dichtgaan.
'Ja.'
Ik bleef zwijgen, want dat 'ja' klonk alsof er meer op zou volgen.
'Wat vind je van mama?'
Ik haalde mijn schouders op – wat een vreemde vraag! Wat moest ik zeggen, zonder mij ongemakkelijk te voelen?
'Mama is moe,' zei ik, 'na een poosje gaat dat wel over.'
'Denk je?' zei hij. Het klonk opgelucht.

1943

Frieke trekt haar vooruit aan een arm en moet haar af en toe dragen, want haar benen zijn moe. De kleren die Frieke haar aangetrokken heeft, zitten raar, net alsof ze niet passen, en ze weet wel hoe dat komt: Lotte trekt haar altijd haar kleren aan, en nu Frieke het gedaan heeft en alles zo vreemd is, lijkt het wel alsof er niets meer past.
Frieke heeft boven op haar kamer een koffer met kleren gevonden, ook met een briefje erop. Toen zijn ze het stille, donkere huis uitgegaan, zij aan Friekes hand, opnieuw huilend, en ze vroeg telkens: 'Maar waar is Lotte? Maar waar is mama dan, Frieke?'
'Ditte, ik weet het niet, ik weet het niet,' zei Frieke iedere keer.
Nu is ze maar gestopt met vragen, ze heeft haar adem nodig om door te kunnen lopen.
Ze kijkt naar Friekes gezicht, naar haar ogen waarin opnieuw tranen staan, ze kijkt naar de tas met haar kleren, en dan weet ze wat ze vergeten zijn: Ollie!
Bij de gedachte aan Ollie blijft ze staan. Frieke trekt aan haar arm, wil haar al aansporen, maar als ze omlaag kijkt ziet ze het witte en vertrokken gezichtje met grote ogen: 'Frieke! Ollie! -Ollie!'
Nu zit Ollie helemaal alleen op haar bed, en hij weet niet dat zij weggaat, en Lotte kan ook niet voor hem zorgen, want Lotte is er niet! Ollie met zijn versleten grijze lijf en kale slurf!
'Ditte wil Ollie!' Ze begint al terug te lopen, maar Frieke houdt haar vast. Ditte trekt zo hard dat haar arm er zeer van doet, ze valt op de grond en begint te schreeuwen.
Frieke tilt haar op, maar ze wil niet ophouden met schreeuwen. Ze voelt hoe Frieke haar armen om haar heen slaat, heel stevig, ze hoort Friekes stem bij haar gezicht: 'Ik ga zo Ollie wel halen. Stil maar. Jij bent toch veel te moe om ook nog terug te lopen, domme meid.'
Dat is zo. Ze is zo moe dat ze wankelt op haar benen als Frieke haar weer neerzet.
'Frieke haalt Ollie echt hè, Frieke?' vraagt ze.
'Jazeker. Op de fiets. Zometeen. Denk je dat Ollie met mij mee wil fietsen?'
'Ja! Maar pakken ze de fiets niet af, Frieke?'
'Mijn ouwe barrel? Die hoeven ze vast niet, hoor! Kom maar.'
Dan laat ze zich weer optillen. Ze hoort hoe Frieke hijgt, maar ze legt haar gezicht tegen de dikke kriebelende bruine jas en laat zich meewiegen op Friekes stappen.
'Je weegt nog minder dan een kevertje, mager scharminkel,' plaagt Frieke, maar Ditte voelt dat ze steeds langzamer gaat lopen. Ze hoort de tas met haar kleren telkens tegen Friekes been slaan.
'We zijn er bijna.' Er klinkt zo veel opluchting door in Friekes stem dat ze haar hoofd optilt. Even, heel kort, dacht ze dat ze bij Lotte en papa en mama waren. Maar die zijn nergens te zien. Wat ze ziet is een vreemde straat, een vreemd huis, en een vreemde vrouw die de deur opendoet.

Lotte 1941-1942

Het ging niet helemaal over. Niet helemaal. Ergens was er iets van mama verdwenen, achtergebleven, opgegeten door dat kleine meisje dat maar klein en smal bleef, maar al heel snel lachte, kroop en die toen ze elf maanden was onder luid gejuich van mij haar eerste stapjes deed.
Was het de oorlog? Papa leed aan de oorlog, dat was aan alles te zien. Hij probeerde het wel te verbergen, maar soms praatte hij er toch over: hoe somber hij de toekomst inzag, hoe bang het voor Joden werd. En natuurlijk merkte ik het ook: voor Joden verboden. Overal hingen de borden. In het begin durfde ik er bijna niet langs te lopen, bang dat zelfs kijken naar het bord al bestraft zou worden. Ik bleef een hekel houden aan de grote zwarte letters, het was alsof ze op mij neerkeken: 'Jood! Ik zie het! Jij bent Jood!'
Papa mocht geen lid meer zijn van de Oranjevereniging. We mochten geen niet-Joods personeel meer hebben, dus mama sprak met Frieke af dat ze 's avonds kwam, stiekem, na negenen. Onze auto, de trots van mijn vader, verdween uit de garage. Wij moesten onze telefoon afsluiten en inleveren. Ik moest mijn fiets wegdoen.