Els Florijn

Het meisje dat verdween 4

Die geheimzinnigheid kon ik niet zo goed met mama rijmen, want ze deed dingen waarvan ik dacht dat andere moeders van kinderen bij mij uit de klas dat nooit zouden doen, zoals samen met mij lachen om een grapje dat één van mijn vriendinnen me had verteld, en doen wie het hardst kon lopen, als we naar het strand gingen.

'Zoiets hoor je niet te vragen, lieve Lotte,' zei mama. Het leek wel alsof ze vast oefende in het moeder worden, want haar stem had de laatste tijd een lieve, tere klank gekregen, vooral als ze tegen mij praatte. Ze glimlachte.

'Ach, tegen jou kan ik dat wel zeggen. De dokter zegt dat het nog een maand duurt. Ik moet eerlijk zeggen, ik zal blij zijn als het zover is.'

Ze deed haar ogen weer dicht en ik zag een rimpel boven haar ogen.

'Bent u nog wel blij met het kindje, mama?'

Haar ogen gingen wijd open. 'Natuurlijk, Lottie. Waarom vraag je dat? Zie ik er niet blij uit?'

Ik kon niet onder woorden brengen dat haar smalle gezicht, haar stiekeme huilbuien en haar gelige kleur mij verontrustten, daarom haalde ik mijn schouders op.

'Ik ben heel, heel erg blij met dit kind. Ik ben heel, heel blij dat de Heer der wereld het mij geeft dat ik moeder ga worden. Maar…' – haar stem kreeg een afwezige klank, alsof ze niet tegen mij praatte, maar meer tegen zichzelf – 'het is wel zwaarder dan ik dacht. Ja. Het is veel zwaarder dan ik dacht. Als het kind er eerst maar was…'

Het kind kwam. De oorlog ook. Dagenlang trokken vliegtuigen over ons dorp, wij probeerden ze te tellen, maar er was geen tellen aan. Papa liep met een bleek gezicht door het huis, hij had de winkel een paar dagen gesloten; ik wist dat hij dingen voor mama verzweeg, want toen hij met de buren praatte, en mama kwam erbij staan, ging hij snel op een ander onderwerp over. Ik zag dat mama haar wenkbrauwen optrok, maar ze zei niets.

Ik viel in slaap met het geluid van stormvuur en mitrailleurs, met vreemde gierende geluiden waarvan ik niet wist waar ze vandaan kwamen, en met het onophoudelijke gedreun van de vliegtuigmotoren. Op school deden wilde verhalen de ronde, over neergeschoten Duitse vliegers die zich in hooibergen verstopten en je, zonder dat je erop bedacht was, aanvielen.

We zaten in de kamer toen het bericht kwam dat wij voor ieder een tas met kleding en noodzakelijke spullen klaar moesten zetten, omdat het mogelijk was dat wij geëvacueerd zouden worden.

Mama lag op de bank. Toen papa het vertelde, ging ze overeind zitten. 'Ik ga mijn huis niet uit,' zei ze, en ze ging weer liggen.

'We hoeven ook alleen maar kleren en een aantal spullen klaar te zetten,' zei papa.

'Als ik mijn huis niet uitga, hoef ik ook geen tas in te pakken,' zei ze.

Papa ging naast haar zitten. 'Maar Caroline, dat is waanzin! De Duitsers liggen aan de overkant van de Rijn! Je zult wel moeten!'

'Ik zal wel moeten? Ik zal wel moeten?' Ze ging weer rechtop zitten en in haar bleke gezicht leken haar ogen erg groot. 'Weet je wat ik wel zal moeten? Een kind krijgen, en dat duurt niet lang meer! Wil je dat ik mijn kind krijg op een stinkende boot of baggerschuit? Is dat wat je wilt?'

'Caroline…'

'Niks Caroline. Mijn kind wordt geboren in ons huis. De dokter heeft gezegd dat dat prima kan.'

'Laat me je dan in ieder geval nu naar het ziekenhuis brengen!'

'Daar is nu nog geen reden toe. En geloof me, in het ziekenhuis hebben ze het veel te druk met de gewonden. Ik wil niemand tot last zijn.'

'Je bent niemand tot last. Ik weet zeker dat…'

'Stop nu, Paul. Ik blijf hier.'

'Er zijn auto's om…'

'Paul. Er is nu nog geen sprake van dat we geëvacueerd worden. Tegen die tijd praten we er wel verder over.'

Mijn vader wierp een snelle blik op mij en haalde zijn schouders op. Ik zag aan zijn ogen dat voor hem het laatste woord er ook nog niet over gezegd was.

Het begon toen de grond dreunde van de beschietingen niet ver bij ons vandaan. Ik zat tegen mama aan in een hoekje van de kamer, omdat het plotseling zo hevig was. Ze voelde hoe ik beefde en streek me over mijn haren, telkens weer, in een geruststellend gebaar.

'Het komt wel goed,' zei ze, 'het komt wel goed.'

Papa was naar de winkel gegaan. De mensen sloegen massaal in, en hij redeneerde dat hij zijn spullen beter kon verkopen dan het risico lopen dat zijn ramen ingeslagen zouden worden en zijn winkel leeggeroofd. Er leek wel een soort gekte over de mensen te zijn gekomen, die erger werd met elke bominslag, hoe ver weg ook.

Ik hoorde vliegtuigen overkomen, onophoudelijk, en begon te huilen. Mama bleef over mijn haar strelen. Toen zei ze: 'Lotte? Ik wil dat je wat voor me doet.'

Ik hief mijn hoofd op.

'Ga papa halen. Zeg dat hij naar vrouw Teunissen gaat en dan hierheen komt.'

'Maar…'

'Ik wil dat je nu gaat, Lotte.'

Er was zo veel onverzettelijkheid in haar stem, dat ik niet durfde te zeggen wat ik wilde: dat ik bang was voor de vliegtuigen en de bommen en de Duitsers; dat ik niet doodgeschoten wilde worden door een Duitser die zich ergens verstopt had; ik stond op en ik begon te huilen, maar liep toch naar de deur. Ik liet mama achter, ineengedoken, haar armen om haar knieën.