Afbeelding
Foto:

Zingen in Oorlogstijd

'Breng jij eten bij vader, Youssef?', vraagt moeder. 'Kijk goed uit. Als je hoort schieten, zoek je gelijk een schuilplaats.' 'Mag ik ook mee?', zeurt Andrew. 'Nee Andrew, jij blijft hier.' 'Maar ik verveel me zo', antwoordt hij. 'Pak dan een schoolboek.' Andrew merkt dat moeder voet bij stuk houdt. Boos loopt hij naar de slaapkamer. Bah, wat heeft het leren voor zin? Hij kan niet eens naar school. Hij voelt zich opgesloten. Waarom zijn ze aan het vechten? Wat heeft het voor zin? Zo komt zijn toekomstdroom nooit uit.

Hij gaat voor het raam staan. Vanuit hun flat kan hij een groot deel van de stad Aleppo zien. Nou… van het uitzicht wordt hij ook niet blij. Voorheen kon hij uren voor het raam staan kijken. Wat was zijn stad mooi. Prachtige oude gebouwen, hier en daar groene bomen. En nu…, overal kapotgeschoten huizen, flats en kantoren. Gelukkig wonen zij in de christelijke wijk. Tot nu toe is dit een rustig deel van de stad, alleen de laatste dagen horen ze steeds meer beschietingen.

Als hij op zijn bed gaat liggen, hoort hij vreemd geluid. Net alsof er dichtbij een stuk van een gebouw naar beneden valt. Wat betekent dit? Hij loopt naar het raam, maar moeder roept: 'Andrew, kom hier.' Vlug werpt hij nog een blik door het raam, hij ziet niets. 'Andrew…', roept moeder nog een keer. 'Niet voor het raam. Kom mee, naar de schuilkelder.' Zelf tilt ze de kleine Hannah op. 'Neem jij Samer mee naar beneden.' Ze rent zo snel ze kan de trap af. Andrew hoort nog een keer hetzelfde geluid. Wat is dat? Hij wil kijken, is nieuwsgierig. Samer zeurt: 'Kom nu!' Om snel te kunnen lopen, draagt hij Samer naar beneden.

Moeder zucht. Andrew ziet dat ze bang is. 'Was vader maar hier', zegt ze. Ze pakt een paar kussens en gaat erop zitten. 'Waarom komen de anderen uit de flat niet?', vraagt Andrew. 'Ik weet het niet, misschien is er niemand thuis. Voorlopig zijn we hier veilig.' Hannah begint te huilen. Voelt zij iets van de spanning? Moeder houdt haar tegen zich aan en probeert haar stil te krijgen.

Andrew luistert. Hij hoort niets: geen beschietingen, geen ontploffingen. 'Zal ik gaan kijken?', vraagt hij. 'Wees voorzichtig', antwoordt moeder, 'ga niet de straat op.' Hij klimt de trap op naar de begane grond en loopt de hal door. Het glas is uit de deur gesprongen. Over de scherven loopt hij naar buiten. Op straat staan veel mensen. 'Wat is er gebeurd?', vraagt hij. Een oudere man wijst naar de overkant. Schuin tegen de muur van de flat ligt een raket…, niet ontploft. Andrew schrikt. Dat is gevaarlijk. Als de raket ontploft was… Hij moet er niet aan denken. Dan zou een deel van hun flat ook kapot zijn. En…

'Wat gaan ze met de raket doen?', vraagt hij aan de oudere man. 'Ik weet het niet. Misschien onschadelijk maken. Ga snel naar binnen.' Andrew loopt terug naar de kelder. 'En…?', vraagt moeder. Andrew struikelt bijna over zijn woorden: 'Een raket… die is niet ontploft…, aan de andere kant van de straat.' Moeder zucht opnieuw. 'Andrew, God heeft ons opnieuw bewaard, hoe lang nog?' 'Kunnen we nu niet naar boven?', vraagt Andrew. 'Ik wil hier blijven tot vader komt', antwoordt moeder.

Zeker een uur zitten ze in de kelder. Dan gaat de deur open en stapt vader binnen. 'Wat ben ik dankbaar dat jullie hier zijn', zegt hij. 'Ze proberen de raket weg te halen. Straks kunnen we naar boven.' 'Waar is Youssef?' 'Die blijft kijken en komt ons waarschuwen als alles opgeruimd is.'

Na een tijdje mogen ze naar boven. 'Zal ik eten klaarmaken?', vraagt moeder. Vader knikt. 'Morgen moet Andrew naar de winkel om brood.' Moeder kijkt vader aan. Het lijkt wel of hij het niet hoort. 'Is er iets gebeurd?' Vader kijkt op. 'Onderweg heb ik verschillende flats gezien die wel getroffen zijn door raketten. Ik zag ook veel gewonde mensen liggen. Ik kon niets doen, omdat ik naar jullie wilde.' Andrew ziet de bezorgde blik op vaders gezicht. Youssef mengt zich ook in het gesprek: 'Kunnen we niet beter vluchten? Ik wil hier niet meer blijven.' Vader haalt zijn schouders op. 'Waar moet ik het geld vandaan halen? Je moet heel veel betalen voor de reis en de boottocht. Ons geld is bijna op. Alles is zo duur. Ik hoorde vandaag dat je voor een kilo rijst al 150 dollar betaalt.' 'Laten ze stoppen met vechten', zegt Andrew boos. 'Wat heb je daar nu aan?'

'Laten we bidden.' Vader vouwt zijn handen en vertelt de nood aan God. 'Heere, U weet hoe moeilijk we het hier vinden. Toch hebt U vandaag laten zien, dat U voor ons zorgt. U hebt ons bewaard tijdens de raketaanval.' Na het eten pakt hij de Bijbel. Hij leest een paar verzen uit Psalm 119: Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt. 'We moeten op God vertrouwen. Bij Hem zijn we veilig, wat er ook gebeurt in de toekomst.'

De volgende morgen gaat vader al vroeg naar zijn notenwinkeltje. 'Komen er nog mensen?', vraagt Youssef. 'Af en toe, als het rustig is. Maar ik heb niet zoveel meer. Ik weet niet hoe ik aan nieuwe noten moet komen.' 'Straks verdient u niets meer', zegt Andrew. 'Wat moeten we dan?' 'We kunnen zelf niets. We moeten alleen op God vertrouwen', antwoordt vader. Andrew trekt zijn dikke jas aan en loopt een eindje met vader mee. Hij krijgt een vriendschappelijke klap op zijn schouder als vader zegt: 'Tot vanavond. Zorg dat we brood hebben.'

Hij loopt verder de straat in. Wat staat er een lange rij mensen bij de bakker. Hij sluit aan en wacht. Af en toe kan hij een stapje naar voren zetten. Hij rilt. Brr…, het is ook zo koud vanmorgen. Het is nog geen tien graden. Er gaat een uur voorbij…, nog een uur. Heel langzaam komt hij dichterbij de winkel. Wat saai… Hij is liever thuis. Hij heeft geen zin om naar de gesprekken van de mensen te luisteren. Die gaan alleen over de oorlog, die nu al bijna vier jaar duurt.

In gedachten hoort hij wat vader zei. Hij voelt in zijn jaszak of het geld er nog zit. Eindelijk na vier uur wachten is hij aan de beurt. Hij geeft zijn geld en pakt het brood aan. Wat een klein brood! Vroeger had hij voor hetzelfde geld wel zes broden. Dit brood is morgen al op. Moet hij dan opnieuw zolang in de rij staan?

Gelukkig kan hij snel doorlopen naar huis. 'Moeder', roept hij, 'Ik heb het brood.' Verbaasd kijkt moeder hem aan. 'Ik had je geld meegeven voor drie broden.' 'Ja…', zegt Andrew, 'de mensen zeggen dat het brood wel zes keer zo duur is als vroeger. Ik heb het nu zo koud', zegt Andrew. 'Dat begrijp ik, kruip maar onder de dekens. Ik heb niets meer om de kachel op te stoken.' 'Ik wil niet de hele dag op bed liggen', moppert Andrew. Toch loopt hij naar de slaapkamer, trekt een extra trui aan en slaat de dekens om zich heen.

De volgende morgen zegt vader: 'Volgens mij is het rustig. We kunnen naar de kerk.' Ze lopen enkele straten door, maar als ze om een hoek komen, schrikt Andrew. 'Wat is hier gebeurd?' De voorkant van een flat is helemaal weggeslagen. Alles ligt in puin. Tegen de muur staat een uitgebrande auto. 'Daar is afgelopen week een raket ingeslagen', zegt vader terwijl hij met Samer aan zijn hand wegloopt. Andrew staat nog even te kijken, dan loopt hij snel door. Hij rilt.

Gelukkig zijn ze niet alleen in de kerk. Er komen steeds minder mensen naar de dienst op zondag. Veel rijke gemeenteleden zijn allang gevlucht. Anderen durven hun huizen niet meer uit. De oudere mensen vinden het te koud en te gevaarlijk om over straat te gaan en blijven de hele dag op bed liggen. Andrew ziet zijn schoolvriendinnetje Laila. 'Verveel jij je ook elke dag?', vraagt hij. Laila knikt. 'Wij hebben geen water, geen elektriciteit en geen brandstof meer. We liggen de hele dag op bed om warm te blijven. Ik ben bang. Ik wil weg.' Nu is het de beurt van Andrew om te knikken. 'Ik zou ook graag vluchten, maar vader zegt dat het niet kan.'

Intussen staat de dominee voorin de kerk. Ze zingen wat liederen met elkaar. Het is niet meer zo fijn als vroeger, denkt Andrew. Wat kon hij genieten van het zingen. Nu luistert hij meer naar de geluiden van buiten. De dominee leest Psalm 56. Net als hij wil beginnen, klinkt er een enorme knal. Kleine kinderen beginnen te huilen. Iedereen schrikt en gaat op de grond liggen. Niet weer, denkt Andrew. Wanneer stoppen ze nu eens met het schieten?

Het blijft een tijdje stil. De dominee en enkele mannen lopen naar buiten. Ze gaan kijken wat er aan de hand is. Even later komen ze weer de kerk in. 'Wat een wonder! Wat een wonder! We mogen de Heere danken dat we gespaard zijn. Er zijn raketten neergekomen op 100 en 200 meter van ons gebouw.' In het gebed vraagt de dominee om een zegen over de preek: 'Wilt U maken dat we rustig naar de preek kunnen luisteren? Geef dat we niet aan alle geweld denken. Laat de beschietingen stoppen.'

'In deze adventstijd denken we elk jaar na over de beloften over de komst van de Heere Jezus. Dit jaar heb ik gekozen voor een andere tekst', zegt de dominee. Hij preekt over een tekst uit Psalm 56: Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen? Andrew denkt: ja… makkelijk om te zeggen, maar ik ben wel bang. Waarom laat God deze oorlog toe? Hij hoort de dominee zeggen: 'David zegt dit niet omdat hij het makkelijk heeft. Hij wordt gevangen gehouden door zijn vijanden. Ondank alles zegt hij dat hij op God vertrouwt. Dat moeten wij ook doen. We moeten het alleen van God verwachten.' Kon ik God maar zien, denkt Andrew. Hij is zover weg.

Na de dienst maakt de dominee een praatje met hem. 'Vind je het moeilijk, Andrew? Ik zie het aan je.' Andrew knikt. 'Hebben jullie nog genoeg eten?' 'Soms', antwoordt Andrew. 'We kunnen ook steeds moeilijker aan water komen.' Hij kijkt de dominee aan en zegt: 'Ik heb het steeds koud. Ik wil …' De dominee kijkt hem begrijpend aan. 'Ik weet het, Andrew. Misschien kan ik iets doen. Vergeet niet dat God leeft en dat Hij ons beschermt, hoe moeilijk het ook is.' 'Waarom laat God…' Verder komt Andrew niet. Hij durft zijn vragen niet te stellen. Is God er echt? Ziet Hij ons? Waarom komt er geen vrede? De dominee zegt: 'Bid veel tot de Heere. Vraag of Hij je rust wil geven. Lees je nog in je Bijbel?' Andrew knikt. In zijn hart stormt het. Daarom zegt hij niets meer.

'Andrew', zegt vader de volgende dag. 'Ik heb begrepen dat ze bij de kerk water hebben. Kun jij samen met Youssef in de jerrycans water halen?' Andrew verveelt zich toch, dus elke afleiding is welkom. Ze nemen een oud karretje mee. Dan hoeven ze niet te sjouwen. Bij de kerk is het druk: kinderen, oudere mensen. Ze wachten allemaal op water. Youssef en Andrew gaan in de rij staan. 'Straks is het water op', zegt Andrew. 'Nee joh. Ze hebben een pomp. Ze kunnen zo het water uit de grond halen.'

Eindelijk zijn ze aan de beurt. 'Hier Andrew, houd je jerrycan onder de straal', zegt de dominee. 'Zie je dat we je kunnen helpen?', vraagt hij aan Andrew. 'Weet je, we hebben geld voor brandstof gekregen van mensen in het buitenland. Zondag zei ik tegen je: 'God zorgt voor ons.' Dat is ook zo. Hij gebruikt zelfs mensen uit andere landen.' Andrew durft niet op te kijken. Hij schaamt zich. Heeft hij om water gebeden? Vader wel en moeder ook. Maar hij? Soms is hij zo boos op God dat hij niet durft te bidden.

'Let op, Andrew', hoort hij Youssef roepen. Hij staat zo te dromen, dat hij niet ziet dat zijn jerrycan al vol is. Snel pakt hij de andere. Youssef sleept de zware jerrycan naar het karretje, tilt hem op en zet hem erin. 'Oef', zegt hij, 'dat is zwaar. Hoe krijgen we die straks naar boven?' 'Misschien kun je beter je vader halen', antwoordt de dominee. 'Het is jammer, als het water verloren gaat.' De twee jongens trekken het karretje door de straten. Soms moeten ze een omweg maken. De straat ligt bezaaid met stenen, puin en gruis. Het duurt een tijd voor ze bij de flat zijn. 'Wat doen we?', vraagt Andrew, 'brengen we het water boven?' 'Ga naar moeder', zegt Youssef. 'Ik blijf wel wachten. Misschien wil ze al wat water gebruiken.' Andrew stormt de trap op naar boven. 'Moeder, we hebben water. Echt veel. Zullen we het boven brengen?' 'Neem deze kleine kan mee. Dan heb ik genoeg. Straks als vader komt, halen we de rest wel naar boven.'

Nauwelijks is Andrew beneden of hij hoort harde knallen. Begint het schieten weer? Het lijkt niet bij hun flat. Youssef zegt: 'Blijf bij het water. Ik ga kijken.' Voor Andrew antwoord kan geven, vliegt Youssef de deur uit en rent weg. Wat moet hij doen? Naar boven gaan? Maar als iemand anders zijn water meeneemt? Dan hebben ze niets meer. Hij wacht…, wacht… Na een tijd hoort hij gestommel op de trap. 'Waar blijf je met het water?', klinkt moeders stem. 'Youssef is buiten kijken', zegt hij. Weer horen ze harde knallen in de verte. 'Ik neem het water wel mee en ga naar Hannah en Samer. Blijf hier wachten. Vader zal vast gauw komen.'

Wat duurt het lang, zucht Andrew. Net als hij erover denkt om naar boven te gaan, vliegt de deur open en komt Youssef de hal binnen. Hij struikelt bijna over zijn eigen benen. 'Vader…, de winkel…', hakkelt hij. Andrew ziet de angst in zijn ogen. 'Wat is er?', vraagt hij bang. 'Ze hebben raketten afgevuurd in winkelstraat. Alles ligt in puin. Ik kan vader niet vinden', antwoordt Youssef. 'Wat moeten we nu?' Uitgeput laat hij zich op de grond zakken. 'Kunnen we niet gaan zoeken?' 'Straks misschien', zegt Youssef. 'Ik ga naar moeder.' Moedeloos blijft Andrew bij de kannen met water zitten. Hij was zo blij dat ze weer water hadden en nu? Stel je voor dat zijn vader… Youssef komt weer naar beneden, samen met Samer. 'Kun jij hier blijven?', vraagt hij. 'Moeder komt zo bij jou.' Samer knikt. 'Kom mee, Andrew', zegt Youssef. 'Wij gaan vader zoeken.'

Ze lopen voor de tweede keer die dag de straat in, maar nu de andere kant op. De beschietingen zijn opgehouden. Je hoort loeiende sirenes. Mensen rennen de kant op van de winkelstraat. Wat een ravage. Heel veel huizen zijn kapot geschoten. Andrew durft bijna niet verder te lopen. 'Waar was de winkel van vader?', vraagt hij aan Youssef. 'Nog wat verder, ik weet het ook niet goed.' Ze lopen over brokken muur en puin. Soms moeten ze oppassen om niet te vallen. 'Volgens mij was het hier', zegt Youssef. Ze lopen nog een klein eindje verder. Overal lopen mensen, die op zoek zijn naar hun spullen. Of ze zijn op zoek naar slachtoffers. Andrew draait zich om. Zijn ze niet te ver gelopen? Dan ziet hij op de puinhopen iets donkers tegen een stukje muur. Is dat? 'Youssef', stoot hij uit, 'is dat va..?' Youssef kijkt in dezelfde richting en loopt al struikelend naar de muur. 'Vader', gilt hij. Er komt geen reactie. Andrew loopt met hem mee. Ja, het is vader, wat vreemd. Hij reageert niet. 'Vader', roept hij nog een keer. De man kijkt op met vreemde bange ogen. Andrew stoot tegen hem aan. Vader leeft, maar… het lijkt of er niets tot hem doordringt. Er stromen tranen over zijn wangen. Andrew geeft vader nog een duw. Vader kijkt omhoog: 'Andrew…, jongen. Youssef… alles is weg, alles is kapot.'

'Kom mee vader, naar huis', zegt Youssef. Vader staat moeizaam op. Wat is er gebeurd? Andrew weet het niet, maar zijn sterke vader huilt. Het moet wel heel erg zijn. Vader vertrouwt altijd op God. Waarom doet hij nu zo? Met z'n drieën lopen ze naar huis. Ze zeggen niets. Andrew kijkt zoveel mogelijk naar de grond om te zien waar ze kunnen lopen. Hij wil ook niets meer van alle verwoestingen zien. Hij wil naar huis.

In de hal van de flat zit moeder met Samer en Hannah bij het water te wachten. Als de deur opengaat, springt ze overeind. Ze laat zich tegen vader aanvallen en huilt. 'Wat is er?' Snikkend antwoordt vader: 'Alles is kapot… alles is weg. Ik… ik kan geen geld meer verdienen. Ik weet niet hoe het verder moet.' 'Drink wat water', zegt Andrew, 'dan voelt u zich beter.' Uit ervaring van vanmorgen weet hij hoe je opknapt van een paar slokjes water. Vader glimlacht. 'Je bent een beste jongen, Andrew.'

Tegen de avond hebben ze al het water bovengebracht. Gelukkig kon vader helpen. Als ze aan tafel zitten, zegt hij: 'Het is heel erg, maar ik weet dat God mij en jullie vandaag opnieuw gespaard heeft. Laten we Hem danken.' Andrew denkt: danken? Hoe kan dat, als alles weg is en vader geen werk meer heeft? Hoe moeten ze verder leven? Hij heeft zoveel vragen.

Vader hoeft niet meer naar de winkel. Er is niets van over. Hij heeft nog geprobeerd om wat resten van zijn noten vanonder het puin vandaan te halen. Veel was er niet over. Blijkbaar hebben andere mensen alles al weggehaald.

Andrew merkt dat zijn ouders moedeloos zijn. Hoe moeten ze straks aan eten komen? Er wordt op de deur geklopt. Vader gaat kijken. Wie kan dat zijn? Ze verwachten niemand. Voorzichtig doet hij de deur op een kier open, je weet maar nooit. Andrew hoort een bekende stem: 'Ik heb gehoord dat je winkel kapot geschoten is. Ik heb iets voor je.' Vader zegt verbaasd: 'Dominee, kom binnen.' De dominee heeft een doos in zijn handen. 'Waar kan ik die neerzetten?' De jongens komen nieuwsgierig bij de tafel staan. Wat zit er in die doos? Lang hoeven ze niet te wachten. De dominee maakt de doos open en haalt er van alles uit: rijst, bonen, olie, blikjes vlees.

'Is dat…, is dat voor ons?', vraagt vader. 'Ja', antwoordt de dominee. 'Wij krijgen geld en proberen onze gemeenteleden te helpen met water, voedsel en brandstof. Jullie kunnen de kinderen nu wat meer eten geven.' Met tranen in zijn ogen zegt vader: 'God zorgt voor ons.' De dominee kijkt Andrew aan. 'Weet je nog van zondag?' Andrew krijgt een kleur. Hij weet goed wat de dominee bedoelt. Hij heeft niet op God vertrouwd. Hij is alleen boos. En toch… de Heere zorgt ook voor hem.

Vader zegt: 'We zullen danken voor alles wat we gekregen hebben.' Terwijl tranen van dankbaarheid over zijn wangen lopen, bidt vader: 'Heere, onze God! Wat bent u goed voor ons. U geeft ons zoveel. U bewaart ons elke dag. Help ons als we alles zo moeilijk vinden. Wees met alle soldaten. Geef dat ze stoppen met vechten en dat er vrede komt.' 'Amen', zegt de dominee.

'Jongens', zegt hij en hij kijkt Youssef en Andrew aan, 'ik heb nog een vraag voor jullie. We gaan altijd rond de Kerst in groepjes zingen bij oudere mensen. Het is dit jaar niet makkelijk, maar ik wil graag gaan zingen. Vooral bij de oudere gemeenteleden die niet meer naar de kerk kunnen komen. Misschien kunnen we ze blij maken.' Hij wacht even… 'Gaan jullie ook mee?' Youssef zegt gelijk: 'Ja, dat is fijn.' Andrew aarzelt. Kan hij wel zingen in oorlogstijd nu het steeds moeilijker wordt? Toch zegt hij: 'Goed, ik doe ook mee.' Moeder reageert: 'Is het niet te gevaarlijk?' 'Als er beschietingen zijn, gaan we niet de straat op. Alleen als het rustig is. Komen jullie rond 5 uur vanmiddag naar de kerk?'

Het is koud buiten en het wordt snel donker. Youssef en Andrew hebben dikke kleren aangetrokken. 'De meeste mensen hebben geen verwarming meer. Het zal niet warm zijn', zei moeder toen ze weggingen. Onderweg zien ze nog een paar jongeren uit de kerk. Ook Laila is erbij. De dominee begroet hen vriendelijk. 'We zijn niet met zoveel kinderen als andere jaren, maar ik hoop dat we de oudere mensen blij kunnen maken.'

Gelukkig zijn er die avond geen beschietingen. Ze moeten wel goed opletten waar ze lopen. De dominee heeft een goede zaklamp bij zich en loopt voorop. Soms stopt hij even en schijnt hij met de lamp voor zich, om alles goed te kunnen zien. Andrew vindt het spannend. Zullen ze het zingen fijn vinden? De meeste oudere mensen uit de gemeente kent hij wel. Hoe zal het met hen gaan? Wat zal hij zien?

Andrew geniet altijd van het zingen, maar het lijkt of het nu nog fijner is. Hij ziet de blijde gezichten van de mensen. Sommigen liggen de hele dag op bed om warm te blijven. Anderen voelen zich ziek of eenzaam.

Ze praten met z'n allen later nog even na in de hal van de kerk. Het is net alsof Andrew even vergeet dat het oorlog is. Als het even stil is, vraagt de dominee: 'Hoe vinden jullie het om ook tijdens de kerstfeestviering te zingen? Veel leden van ons koor zijn er niet meer. Jullie kunnen mooi zingen, heb ik vanavond gehoord.' 'Ik wil wel', zegt Andrew spontaan. De dominee kijkt hem glimlachend aan en geeft hem een knipoog. Andrew begrijpt het. De dominee heeft steeds geprobeerd om hem te bemoedigen. Dat is toch gelukt? 'Dan zullen we nu samen danken en bidden', zegt hij.

Het is Kerst. Andrew loopt samen met zijn ouders en de andere kinderen naar de kerk. Het is rustig: je hoort geen beschietingen of ontploffingen. Vader zegt: 'Gelukkig is er een bestand van 24 uur afgesproken tussen de strijdende partijen. We kunnen nu fijn naar de kerk.'

Het is niet warm, maar de zon schijnt. Net alsof alles wat vrolijker is als op andere dagen. 'Wat zijn er veel mensen', zegt moeder. 'Ja, ik denk dat iedereen die nog in de stad is, probeert om te komen', antwoordt vader. Brr…, het is koud binnen. De verwarming kan niet aan, er is te weinig brandstof. Elektriciteit is er al lang niet meer.

Andrew zingt uit volle borst de kerstliederen mee. De dominee geeft hem nog een bemoedigend knikje. Daarna mogen de kinderen van de zondagsschool naar voren komen. Ze hebben Psalm 121 uit hun hoofd geleerd. Door de kerk klinkt: 'Een lied Hammaäloth. Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. Mijn hulp is van den Heere, Die hemel en aarde gemaakt heeft. Hij zal uw voet niet laten wankelen; uw Bewaarder zal niet sluimeren.'

Andrew voelt het in zijn hart: hij heeft veel gekregen van de Heere, ondanks de oorlog. God heeft hem bewaard in het afgelopen jaar. Zijn boosheid en zijn vragen zijn op dat moment weg. Hij weet het weer: het is waar wat Psalm 121 zegt: 'De Heere is Uw Bewaarder.'

© J.J. Meijer-Voortman