J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen (Slot)

Toen gebeurde het wonderlijke, dat op een schone avond een bruingebrande jongeling, gekleed in nette kleding, het dorp binnenstapte. Hij wandelde rechtstreeks naar de herenboerderij van mijnheer De Ranitz, waar Lise Tschanz hem in de keuken ontving.
"Of hier in dit dorp een zekere Hans Trautmann woonde? Welja, u bedoelt de meester zeker?"
Lise lachte... vroeg meteen nieuwsgierig: "Bent u soms familie van hem?"
"Ja... Ik ben z'n broer."
"Dan ben jij Martin!" zei ze eensklaps. "Hans heeft me meer­malen van je verteld!"
"Ja, dat is zo! Ik ben Martin Trautmann. Ik hoor dat je goed op de hoogte ben. Hoe gaat het met mijn broer?'"
"Uitstekend... en met je zus ook... met je zus Gundel, bedoel ik!"
"He... wat?" stotterde Martin. "Woont Gundel ook hier?"
"Och ja! Dat weet je natuurlijk niet. Nou en of! Ze woont op herenboerderij van Jonker Heinrich von Biesterfelt."
"Die Gundel...!" herhaalde Martin verwonderd. "Wat doet ze daar?"
"Wel, ze is met hem getrouwd!"
"Getrouwd... " liet Martin zich verbaasd ontvallen.
"Welja! Ze is gelijk met Hans getrouwd. Het was een keurige bruiloft, twee span tegelijk!"
"Is Hans dan ook getrouwd?"
"Ja... Hans is ook getrouwd! Met Lenchen Lütchen!"
"Mijn oren klapperen van al het nieuws dat je me vertelt" zei Martin. "Maar waar kan ik nu mijn broer vinden? Want ik brand van nieuwsgierigheid en verlangen om hem en zijn vrouw te zien!"
Lachend liep Lise mee naar buiten, waar ze Martin omstandig uitlegde waar hij heen moest lopen. "Kom je nog eens terug?" riep ze hem na. Ja, dat hoopte Martin wel te doen!
Hoe gaat het als reeds lang verloren gewaande familieleden el­kaar weervinden. Wat was die Martin flink geworden, vond Hans, en wat had die Hans de status van een echte schoolmeester gekregen, vond Martin. En Lenchen deelde in het geluk dat God aan de familie schonk, zo geheel op haar eigen stille wijze.
Er werd een ijlbode naar Gundel en Jonker Heinrich gezonden en nog diezelfde avond kwamen mijnheer Reinhardt en vrouwe Martha op bezoek, met de dominee en nog meerdere dorpelingen. Het werd een drukte van belang.
Martin was nog het meest kalm van allemaal. Hij lachte en vertelde, terwijl bij Hans steeds weer de tranen van emotie over zijn wangen stroomden. Het werd heel laat die avond voor de familie naar bed ging. Uitvoerig moest Martin vertellen hoe het met Gretchen, Andreas en hemzelf gegaan was, en er was nog zoveel meer te vragen.
Maar tenslotte wilde Martin wel naar bed. Dat was te begrijpen! Hij had er een lange voetreis opzitten.
Toen al de bezoekers vertrokken waren, knielde Hans met Lenchen en Martin op zijn knieën in de woonkamer en bad zo ernstig uit de volheid van zijn met dankbaarheid vervulde hart, dat zelfs bij Martin de tranen uit zijn ogen werden geperst.
De volgende morgen stond Hans al een uur voor de klas toen Martin eindelijk ontwaakte. Lenchen bracht een ontbijt bij hem en zei dat hij nog maar een poosje moest blijven liggen. Nu kon hij het waarnemen. Daar voelde Martin wel wat voor, maar na een half uurtje kon het toch niet langer uithouden. Met een zwaai sprong hij uit de hoge bedstede om zich daarna eens lekker fris te gaan wassen. Zijn moeheid was totaal over.
Nog dezelfde dag kwamen Gundel en haar man, ieder op een rijpaard. Daar keek hij toch wel bewonderend naar.
Na de eerste ontmoeting, waarbij Gundel in schreien uitbarstte en Martin zich wat verlegen voelde, schaarde de familie zich aan tafel, waar Lenchen pittige dranken had klaargezet.
"Wat ben jij groot geworden!" zei Gundel na een poosje. "Ik zie je nog voor me als een klein kereltje, dat altijd zo graag in het water zat te knoeien!" voegde ze er plagend aan toe.
Martin lachte wat en vroeg toen opeens aan Heinrich: "Is ze nog zo'n kat?"
"He... wat?" vroeg Heinrich verwonderd. "O nee," liet hij er toen haastig op volgen. "Nee, beslist niet! Nou begrijp ik je!" Ze lachten allemaal en Martin moest weer vertellen van Gretchen en Andreas en hun kinderen. Ze raakten niet uitgevraagd.
Toen de werkzaamheden op het land en in de molen het toelieten, had Martin de kriebel in zijn bloed gekregen en de lange reis naar Neurenberg gemaakt om daar naar Hans te gaan zoeken. Bij de stadsschrijver had hij geïnformeerd naar de familie Berthold en alras had hij de oudjes gevonden, waar hij het verblijdende nieuws te horen kreeg dat Hans het heel goed maakte en in het graafschap Gotha op het landgoed van mijn­heer De Ranitz verbleef. Dat Gundel daar ook terecht gekomen was, hadden ze hem niet verteld.
"Nou... en zo ben ik hier gekomen... " zei hij tenslotte.
Ze gingen daarna eten in de grote woonkamer, terwijl de man­nen later in het voorvertrek zaten.
Hans was stil geworden! Hij keek peinzend voor zich uit, maar Martin en Heinrich raakten niet uitgepraat toen zij over hun diensttijd aan elkaar vertelden.
Gundel en Lenchen waren ondertussen bezig in de keuken. Ze bespraken daar op een echt vrouwelijke manier het grote nieuws en hoe Gretchen er wel uit zou zien en haar kindertjes.
Ze bleven slapen die nacht, Gundel en Heinrich, zodat de familie nog vele woorden wisselden die avond. Maar tenslotte werd het bedtijd. Toen zij allen hun slaapsteden opgezocht hadden, sloeg Hans zijn arm om Lenchen en nam haar nog even mee naar buiten de stille nacht in. Welk een prachtige hemel. Zij bleven staan en blikten omhoog en zagen uit over het in het donker vervagende dorp. Op een paar plaatsen pinkelden nog lichtjes van late opblijvers.
"Wat is Gods weg toch wonderlijk!" zei Hans tenslotte zacht. Er kwam een weemoedige trek over het gezicht van Lenchen, terwijl ze haar hoofd tegen de schouder van Hans vleide. Zo bleven ze even roerloos staan!
"Ja...!" antwoordde ze fluisterend. "Het pad loopt over de rotsen en langs de kloven... Het is onverdiende genade...! "Verder kwam ze niet, die Lenchen, terwijl de tranen langs haar wangen stroomden.