J.H.R. Verboom - Het pad langs de rosten (49)

Van al deze kleine zorgen wist Hans natuurlijk niets af. Hij zat in de grote woonkamer, welke kil en koud aandeed en zelden door het gezin betreden werd, te wachten. De boer had nog wat op het erf te doen, terwijl de boerin met Frieda, haar dochtertje van omstreeks vijftien jaren, druk bezig was in de grote keuken. De rest van het personeel was nog op de late avond naar het veld getrokken om het hooi op hopen te zetten.
Wonderlijke gedachten schoten door Hans heen terwijl hij daar zo eenzaam in de kille kamer zat. Die Gundel wist wel precies iemand uit te tekenen en te beschrijven. Alleen was Lenchen nog tengerder dan hij zich haar had voorgesteld. Ze was heerlijk gebruind door de zon en had hem bij de eerste ontmoeting met haar grote reebruine ogen zo wonderlijk aangestaard, dat Hans meteen bijzonder veel sympathie voor haar voelde. Ze was knap, maar de wetenschap dat dit meisje zo standvastig was omtrent het Gereformeerde geloof vond hij veel belangrijker.
Hans maakte zich voorshands nog geen zorgen hoe de reactie van de boer en de boerin zou wezen als hij hun zou vertellen dat hij Lenchen wilde meenemen naar zijn dorp. Dat was voor later! Tenslotte moest Lenchen daarin beslissen. Hij verlangde nu wel naar het ogenblik dat het meisje met haar toilet klaar zou zijn. Wat dat betrof waren blijkbaar alle vrouwen eender! Als hij op Gundel wachten moest, duurde het ook altijd lang voor dat ze klaar was. Vaak lette hij daar niet op, omdat hij in zijn eigen huis altijd wat te doen had... maar hier viel het wachten wel zwaar. Hij schurkte eens met zijn schouders en liep naar het raam, dat uitzicht gaf op het pad dat langs de heuvels naar beneden kronkelde.
Een ogenblik werden zijn gedachten teruggeleid naar enkele jaren geleden, toen Gundel hier onder dit dak in uiterste nood liefderijk door de boerin en Lenchen verpleegd was geworden. Dat stemde hem week! Door Gods genade mocht hij nu onder zulke gezegende omstandigheden hier ook vertoeven.
Tegenover de boer kon hij zijn dankbaarheid niet uiten, maar tegenover de boerin wel.
Eindelijk was het zover dat Lenchen schuchter de kamerdeur opende en bedeesd naar binnen trad. Haar zwarte haren had ze in een wrong in navolging van de oude Egyptische haardracht opgemaakt, wat haar een exotisch uiterlijk gaf.
"Je ziet er nu heel anders uit dan straks", was het eerste wat Hans in verbazing zei.
Ze lachte verlegen en zei toen: "Mijn moeder kwam uit het Zuiderland van Frankrijk. Ze was een gevluchte Hugenote."
"Dat wist Gundel zeker niet," antwoordde Hans. "Ze heeft me alles van je verteld, maar dat niet!"
"Nee... dat wist ze niet. Ik heb het nog nooit gezegd eerder!"
Hans was geen jongen om zijn doel met allerlei mooie franje te bezwachtelen, zodat hij na een poosje opeens vroeg: "Zou je met mij mee willen trekken, Lenchen, naar Gotha? Je weet nu alles, van Gundel en dat ze weer gaat trouwen... en..." hij lachte wat. "Nu heb ik natuurlijk iemand anders nodig die voor mij zorgen wil. En vanzelfsprekend wil ik dan ook voor jou proberen te zorgen!"
"Dus je zoekt een huishoudster," antwoordde Lenchen schalks.
"Nee... nee, dat bedoel ik niet," antwoordde hij haastig. "Heb ik me zo onnozel uitgedrukt?"
"Ja... wel een beetje!" plaagde ze hem.
Hans keek wat verbouwereerd naar Lenchen. Toen plotseling sloeg Lenchen haar ogen, waarachter zo'n onpeilbare diepte ver­borgen lag, neer en fluisterde, terwijl hete tranen over haar wan­gen stroomden: "Wanneer vertrekken we?"

Enkele jaren zijn intussen weer vergleden. Het was herfst ge­worden, waardoor de bossen in brandende kleuren waren gezet. Daarna winter met veel sneeuw en koude.
Maar in het meestershuis was het haardvuur hoog opgelaaid onder de brede schouw waar Lenchen nu haar vaste plekje had in de grote oude stoel die Gundel al zo heerlijk vond.
Het meisje was na al de wederwaardigheden tot rust gekomen en leefde nu in haar intieme wereldje zoals alleen zij met haar diep zuidelijk temperament, overgeplant door haar moeder, gevoelen kon.
Na het bezoek aan zijn pleegouders, die het beiden nog goed maakten in hun oude dag, was Hans met Lenchen teruggekeerd naar Gotha en reeds de volgende zondag had de oude predikant twee huwelijken tegelijk afgekondigd van de kansel. De dorpe­lingen keken verwonderd op, zoals dat gaat wanneer men een nieuwtje hoort!
Gundel von Birkham, geboren Trautmann, ging trouwen met Jonker Heinrich von Biesterfeld en Hans Trautmann met Lenchen Lütgen. Zo zo! Dat was nieuws om over te praten. Niet over de zus van de meester, dat was wel bekend, dat die trouwplannen had, maar waar had die Hans nu zo opeens een meisje gevonden?
Al gauw wist men te vertellen dat de bruid een domineesdochter was. Haar vader was een stadsdominee geweest in Maagdenburg, naar men zei. Het kon ook wel een andere stad geweest zijn, dat wist men niet zo zeker, maar in ieder geval kwam ze uit een stad! Nou ja ... dat kon je aan het meisje wel zien!
Het gefluister was ook Lenchen ter ore gekomen. Ze glimlachte maar...
Vrouwe Martha was met Lenchen ook bijzonder ingenomen en Hans kwikte er geheel van op. Zijn wat sombere natuur vervrolijkte.
Na hun huwelijk verviel Hans wel weer eens in zijn sombere overpeinzingen. Dan dacht hij aan Gretchen en aan Martin. Zouden die nog leven? Na de barre winter kwam de lente aanzweven en werd het wederom zomer in de dalen en over de bergen.