J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen (47)

Gundel had het vaak met zichzelf te kwaad! Op aandringen van Hans had ze de vriendelijke uitnodiging van Heinrich aangenomen en was ze een week te gast geweest bij zijn ouders. Uitermate vriendelijk hadden die haar ontvangen. In die week voelde ze soms een felle prikkeling in haar aderen branden... maar dan had ze alle vreugde weer opzij geschoven om zich te verschuilen achter een somber gordijn van herinneringen.
Peinzend zat ze nu meermalen in de grote tuin over die wonderlijke week na te denken.
Jonker Heinrich was geen flirt! Ze bewonderde hem! Haar gedachten gleden terug naar die week dat ze bij hem was en hoe ze samen door de grote bossen gewandeld hadden welke om het landgoed van zijn ouders lagen. Het was alles zo heel anders geweest dan toen ze in onbezonnen ijdelheid met Konrad haar eerste meisjesliefde had meegemaakt! Zo heel anders!
Ze duizelde bij de gedachte dat ze toch weer op een landgoed terecht zou komen wanneer ze met Heinrich zou gaan trouwen. Maar de hoogheid van stand trok haar niets meer aan. Noch minder de feesten!
"Nee! Dat zou ze nooit meer kunnen," en dat had ze ook tegen Heinrich gezegd.
"Hier worden geen feesten gehouden!" had hij geantwoord. "Of op een gepaste manier! Of zou je willen dat ons huwelijk in een vreemd dorpje bevestigd wordt zonder dat iemand er iets van weet?"
"Nee, zo bedoel ik het niet," had Gundel geantwoord. "Maar ik heb door Gods genade leren zien hoe ijdel en zondig het wereldse vermaak is. En hoe broos en vergankelijk," liet ze er zacht op volgen. "Meermalen vrees ik dat mijn hoogmoed en lichtzinnigheid weer de boventoon zullen gaan voeren wanneer het mij goed gaat in de wereld. De les die ik geleerd heb was een harde les, Heinrich! Die heeft mij bloed en tranen gekost!"
Zo zat Gundel maar stilletjes voor zich uit te staren en te pein­zen.
Hans dacht er gemakkelijker over. Die vond het een weldaad Gods dat Jonker Heinrich zo onverwachts het pad van Gundel gekruist had. Dat hij zelf daardoor in moeilijkheden zou kunnen komen ten opzichte van de verzorging van zijn huis­houding, was nog niet tot hem doorgedrongen. In ieder geval maakte hij zich daar voorlopig nog niet druk om.
Maar Gundel wel! Ze peinsde zich suf hoe ze Hans aan het verstand zou brengen dat hij naar een geschikte vrouw om moest zien. "Een schoolmeester moet niet ongetrouwd blijven!" vond ze.
Diep in haar hart wist Gundel wel een meisje dat precies bij Hans paste. Ze durfde daar echter nog niet mee voor de dag te komen, nu nog niet tenminste!
Zo vergleden enkele weken, totdat Gundel zich geheel gewonnen gaf. Haar hart liep over! Er moest nu opeens veel geregeld worden, van allerlei dingen. Het gaf haar echter een grote rust dat Hans in die weken, mede door het ernstige gesprek dat mijnheer Reinhardt en vrouwe Martha met hem gevoerd hadden, ervan overtuigd was geworden dat hij ook een levensgezellin moest zoeken.
Terwijl de oogst in volle gang was, werd de school drie weken gesloten. De opgeschoten knapen en meisjes konden zich bijzonder verdienstelijk maken door een handje mee te helpen op het land. Wat dat betrof kon Hans gerust zijn! Op voorstel van mijnheer Reinhardt kon hij nu in de vakantie de tijd waarnemen om zijn lang voorgenomen reis naar Neurenberg te maken om meester Berthold met moeder Brigitte een bezoek te gaan brengen. Mijnheer Reinhardt had verschillende informaties ingewonnen, waardoor hij te weten was gekomen dat het reizen - hoewel de oorlog niet geëindigd was - toch veel minder gevaren meebracht dan enkele jaren geleden.
Gelukkig was Hans het paardrijden niet verleerd, zodat hij als ruiter op een stralende morgen, voorzien van een welvoorziene etenstas en gekleed in een wijde ruitermantel, de grote tocht aanvaardde.
Gundel en Markesteijn deden hem uitgeleide. Op de grote land­hoeve had hij afscheid genomen van mijnheer Reinhardt en vrouwe Martha. Mijnheer Reinhardt had hem zijn eigen rijpaard meegegeven. Dat was een mak en vertrouwd beest, maar minder geschikt om voor het binnenhalen van de oogst gebruikt te worden, zodat hij dit dier het beste missen kon.
In plaats echter dat Hans de grote weg naar het westen insloeg, ging hij bij het kruispunt van wegen in noordelijke richting. Uitgezonderd mijnheer Reinhardt en vrouwe Martha en natuurlijk Gundel, wist niemand in het dorp dat hij behalve een bezoek aan meester Berthold en moeder Brigitta, nog een veel gewichtiger taak had te vervullen.
Hij had zijn plannen zorgvuldig uitgewerkt. Soms verheugde Hans zich in zijn voornemens en dan zag hij er echt weer tegenop. Vervuld met velerlei gedachten kwam hij na drie dagen tenslotte in het dal aan waar Konrad van Birkham gesneuveld was en begraven lag.
De beschrijving van Gundel klopte precies. Daar lag het grote landhuis te midden van opgaand geboomte tegen de helling van een berg. Verspreidt door het dal omringd door lagere bosschages zag hij de verschillende boerderijen liggen. Die grote daar vlak bij het donkere naaldhoutbos, moest de boerderij zijn waar Gundel zo liefderijk door de boerin en Lenchen verpleegd werd. Zijn hart klopte feller! Soms vond hij het maar een wonderlijke zaak om zomaar bij een wildvreemde boer aan te kloppen en daar om nachtverblijf te vragen. Maar het moest in deze omstandigheid wel.
Eenmaal bij het erf gekomen sprong een grote waakhond blaffend op hem af. De boeren waren blijkbaar de onverwachte overval van de soldaten nog niet vergeten en schuwden nog steeds alle vreemd volk. Hans liet zich evenwel niet door een hond afschrikken. Er plooide zich een glimlach om zijn vast­beraden mond toen hij zijn paard voor de deur inhield. Hij kwam hier niet als een bedelaar.