J.H.R. Verboom - Het pad langs de rotsen (46)

"Straks, nu nog niet, laat ze nog maar slapen. Wat denk jij te doen, Gundel, als je broer zich een levensgezellin opzoekt?"
Die vraag bracht Gundel geheel in verwarring. Daar had ze nog nimmer aan gedacht. Ze voelde zich zo veilig onder de dikke zoldering van het oude meestershuis.
"Ik weet het niet," bracht ze er tenslotte stamelend uit. "Zover is het ook nog niet. Hans heeft voorlopig geen trouwplannen."
"Wat niet is kan komen, soms heel vlug. Maar dat bedoel ik feitelijk niet, want je broer zal je nooit in de steek laten. Hij zou dan wel zorgen dat je weer ergens een goed plaatsje kreeg. Ik bedoel welk initiatief zou je zelf nemen als dit eens gebeurde?"
"Daar kan ik echt niet aan denken," antwoordde Gundel. "Ik zou het niet weten". Ze moest moeite doen om zich goed te houden, want er begonnen tranen achter haar ogen te branden.
Haar stem beefde.
Jonkheer Heinrich zoog opeens hevig aan zijn pijp. Dat had hij niet moeten vragen. Als Gundel een man zou kiezen, dan zou ze dat niet doen in de eerste plaats om een onderdak te hebben, dat begreep hij wel. Hij schold zich inwendig voor een domkop om zoiets te vragen.
"Ik ben wat grof geweest, vergeef me, maar zo bedoel ik het niet." "Wat bedoelt u niet?" vroeg Gundel onzeker.
"Dat jij een man zou trouwen om een onderdak te hebben. En zoiets was uit mijn vragen op te maken."
"Ja, misschien wel. Ik heb al heel wat in mijn nog jonge leven meegemaakt, mijnheer Heinrich! Vreugde en verdriet en het laatste laat de diepste sporen achter. De vreugde ontglipt een mens als een schaduw, maar het verdriet blijft op hem drukken en dat komt steeds weer in de herinnering als dreigende wolken opzetten. Dat bant men niet zo gemakkelijk weg uit de gedachten. Heeft u wel eens verdriet meegemaakt in uw leven?"
"U moet me aanspreken als Heinrich, niet als mijnheer Heinrich! Ik denk dat we beiden even oud zijn is het niet?"
"Ik ben tweeëntwintig," antwoordde Gundel.
"Nou, dan win ik het nog van je! Ik ben verleden week vierentwintig geworden! Of ik wel eens verdriet gehad heb? Ja, natuurlijk, maar niet in de zin zoals jij dat meegemaakt hebt, Gundel."
Heinrich schraapte zijn keel en keek door het raam naar de heesters welke in volle bloei stonden. "Die riebessen zijn mooi," zei hij daarna om wat te zeggen.
Eensklaps keek hij Gundel recht aan: "Ik wilde je een weekje meenemen naar mijn ouderlijke huis… met Eva natuurlijk. Voel je daar wat voor?" zei hij wat gejaagd.
Gundel wist niet wat haar overkwam. "Ik…?" bracht ze er tenslotte stamelend uit.
"Ja, jij! Hans moet maar een week in de kost gaan bij tante Martha en jij moet eens wat ontspanning hebben. Dat is goed voor je." Hij moest lachen om de grote verschrikte ogen die Gundel op zette.
"Hans heeft dat best voor je over. Ik wil je kennis laten maken met mijn ouders, begrijp je. En… misschien dat je het zo goed bevalt, dat je niet meer terug wil naar deze woning!"
"O neen, dat beslist niet!" riep Gundel uit. "Aan dit huis heb ik de dierbaarste herinneringen. Daar aan die deurpost heb ik gestaan als een bedelvrouw, terwijl ik dacht dat mijn laatste uren geslagen waren."
"Ja!" antwoordde Heinrich wat teleurgesteld. "Maar het leven gaat verder. God zendt niet alleen de bittere dingen. Hij wil ook wel weer eens wat blijdschap in ons leven geven…"
In de nacht die volgde waren er twee mensen die niet sliepen. Gundels gedachten hielden haar wakker, terwijl neef Heinrich in het grote bed op de herenboerderij bij oom en tante zich om en om wierp . Hij wist niet wat hij er van denken moest. Zijn eerste genegenheid voor Gundel was omgezet in bewondering en daar­ achter school een oprechte liefde. Maar hij had niet kunnen peilen hoe zij er over dacht. Door het leed was Gundel veel ernstiger en dieper van gevoel dan andere meisjes van haar leef­tijd.
Maar dat was het juist waardoor zij zo'n bijzondere bekoring op hem uitgeoefend had.
De gebeurtenissen rondom het meestershuis konden natuurlijk niet verborgen blijven. Als een gefluister ging het rond door het dorp dat de knappe zus van de meester wel weer spoedig zou gaan trouwen. En wel met wie?
De zaken lagen nog verborgen en bleven voorlopig raadselachtig, en wat mensen niet begrijpen dat wordt groot in hun ogen. Ze raadden er naar welke geheimzinnige geschiedenis die Gundel met zich meedroeg. Maar dat was heel iets wonderlijks en fantastisch. Ze was met een graaf getrouwd geweest, of neen, met een baron, maar die had haar smadelijk in de steek gelaten. Dat Gundel nauwelijks een jaar geleden als een bedelvrouw de kleine gemeenschap was binnengetreden, waren ze nog niet vergeten! Zou ze nu als een prinses het dorp weer verlaten? Sommigen werden jaloers. Zo gaat het in het algemeen. Anderen kregen nog meer respect voor de stille arbeidzame meester en zijn familie. En vele moeders vonden dat het onderhand tijd werd dat hij ging trouwen. Ze konden zoveel verschillende meisjes opnoemen die er voor in aanmerking kwamen dat Hans hun meer dan gewone vriendelijkheid zou gaan bewijzen. Maar zo trouwlustig als zijn zus was, zo'n saaie was de meester. Hij keek alleen maar in zijn boeken.
Op de bergen en in het dal groenende bomen, het voorjaar ging over in de zomer en het sprookje om Gundel von Birkham en Jonker Heinrich bewoog zich als een ijlen sluier tussen het frisse groen. Het kreeg meer en meer gestalte naarmate de dagen langer werden en Jonker Heinrich vaker op zijn goudvos op bezoek bij Oom en Tante kwam en dan natuurlijk iedere keer ook een boodschap in het meestershuis had.