Afbeelding
Foto:

Buitenspel staan

Ik ben niet zo sportief. Nooit geweest ook. Als kind viel ik tijdens de Coopertest altijd al als eerste af. En met voetbal stond ik altijd buitenspel. Toch vond ik na de geboorte van onze oudste dat ik wel enige beweging nodig had en meldde me aan bij de sportschool. Daar hield ik het met frisse tegenzin vol tot ik zwanger bleek van onze tweede. Ik was zo moe dat ik mijn handen al vol had aan de dagelijkse beslommeringen, maar - zo nam ik me voor - na de bevalling zou ik de loopband spoedig weer bestijgen. Inmiddels is onze jongste tweeënhalf en ben ik al drie jaar niet in de sportschool geweest. Mijn geplaagde geweten sus ik sindsdien met mantra's als 'ik fiets toch veel' en 'ik ren toch altijd achter de kinderen aan'. Sporten is nu eenmaal niet mijn ding. Ik ben er niet goed in en daarom doe ik het niet graag. Of doe ik het niet graag en ben ik er daarom niet goed in? Het zijn bijna-filosofische vraagstukken die onze kinderen niet bezighouden. Ze hebben - dankzij hun passieve ouders - zelfs nog nooit van sport gehoord. Tot vorige week. Toen had onze oudste namelijk sportdag op school. En ze ging er blakend van zelfvertrouwen heen. "Ik kan zo goed sporten, mama," zei ze 's ochtends zelfverzekerd. "Kijk, maar." En vervolgens huppelde ze twee keer en bleef tien seconden op één been staan, om daarna snel weer op de bank te gaan hangen. Even overwoog ik haar uit te leggen wat sporten precies inhield, maar ach..wie was ik om haar daar wegwijs in te maken? En dus zweeg ik.
Een paar uur later haalde ik een gelukzalig stuiterende kleuter op die zojuist niet alleen haar eerste sportdag had overleefd, maar er nog daadwerkelijk van genoten had ook. "Wanneer mag ik weer, mama?" vroeg ze. Opeens hadden we dus een sportieve dochter en zag ik mezelf op zaterdagochtend al voor dag en dauw langs een sportveld staan. Het sprak me niet direct aan, maar van de gymlessen van vroeger wist ik: buitenspel staan, dat ligt me wel.