Vervolgverhaal

Het pad langs de rotsen 43

Toen ik weer wat aansterkte vertelde zij me hoe het haar gegaan was in het klooster. Ze had er bitter verdriet geleden, totdat er op een keer toen zij ongeveer veertien jaren oud was een dame in het klooster kwam om retraite te houden. Ze ging van Lenchen misschien wel uit medelijden vanwege de verachting welke haar deel was, houden, zij moest haar bedienen en kreeg bij haar vertrek, toestemming om Lenchen mee te mogen nemen naar haar woning.
Eerst ging alles goed totdat haar meesteres na twee jaren overleed en zij eenzaam achterbleef. Er bleef niets over dan een betrekking ergens te zoeken. Dat viel echter niet mee. De meeste burgergezinnen waren door de oorlog sterk verarmd zodat zij geen dienstbode meer konden onderhouden. Tenslotte moest ze de stad uit gebrek verlaten. Van de ellende, die ze geleden had gedurende haar eenzaam omzwerven sprak ze niet veel, maar prees God die haar tenslotte op de boerenhofstede een veilige toevlucht had doen vinden.
"De boerin was wel streng" vertelde ze, ,,mij later, maar ze is goed voor mij en ze kon het goed met haar vinden. De boer is een ruwe opvliegende man. Gelukkig maar arme Gundel dat hij niet ontdekt heeft dat je hier verpleegd wordt want anders was je leven niet zeker. Dat komt door die verschrikkelijke overval. In de nacht, dat jouw man gesneuveld is, is hij ook zwaar gewond geraakt. Hij ligt nu nog steeds boos en ongeduldig te bed en zweert wraak aan al het soldatenvolk.
Met de boerin staat het anders. Zij zal je nooit wegzenden, maar als de boer zover beter is dat hij het bed verlaten kan, dan wordt het tijd dat je een ander onderdak zoekt. Drink daarom maar goed melk dat je krachten spoedig weerkeren. Je behoeft geen angst te hebben, ik zal wel tijdig maatregelen nemen!"
Die laatste woorden vervulden me met schrik. Ik was tot die tijd te zwak geweest om aan de toekomst te denken, nu zag ik plotseling de vreselijke ellende en eenzaamheid van mijn verder leven voor mij. Soms werd ik zo moedeloos dat ik geen hoop meer op de toekomst had. Dan dacht ik weer aan de kleine Eva die ik binnenkort zelf verzorgen moest. Terwille van haar wilde ik gaarne sterk worden en dronk daarom alles wat Lenchen me bracht. Zo vergleden weer verschillende dagen, en ik voelde mij tenslotte zo sterk dat ik het bed wel kon verlaten. Lenchen lachte gelukkig toen zij mij zag zitten op de rand van de bedstede.
"Het wordt tijd" zij ze daarna bezorgd. ,,De boer begint ook snel op te knappen. Hij praat er steeds over om het bed te verlaten en een ronde om de hof te gaan doen. Dan ontgaat er niets aan zijn waakzaam oog. Hij is steeds nog zeer verbitterd tegen al wat soldaat is zodat je hier beslist niet blijven kan. Ook op de andere hofsteden moet je je niet vertonen, want over het algemeen is de bevolking zeer hard gestemd geworden tegen alle rondzwervende vreemdelingen, wie het ook zijn!"
,,Nog een paar dagen Gundel en dan moet je beslist vluchten!" Angst snoerde mijn keel dicht bij de gedachte dat ik, zwak en weerloos, omgeven door een vijandige bevolking met Eva een onderdak moest zoeken.
Na een paar dagen was het zover. De boerin en Lenchen stopten me nog van alles toe. Van de boerin kreeg ik zelfs wat geld om in mijn eerste onderhoud te voorzien en daarna trok ik de volgende morgen bij het krieken van de dageraad weg. Lenchen deed mij schreiend uitgeleide en ried mij zo vlug mogelijk naar een stad te trekken. ,,Zoek daar barmhartige mensen op die voor Eva willen zorgen en zoek zelf een plaatsje als dienstbode. Misschien dat het lukt!"
"Och! Hans wat heb ik bitter geschreid die morgen toen ik daar zo eenzaam met Eva in een doek op mijn rug voortsukkelde op de stad aan. Na een lange moeilijke tocht bereikte ik een stad, maar och arme! de poortwachter liet mij niet eens toe om de poort binnen te treden. Hij gaf mij een aalmoes en zei dat er al meer dan genoeg bedelvolk in de stad rondscharrelde. Het stadsbestuur had verboden nog meer vreemd volk binnen te laten.
Er zat niets anders voor mij op dan verder te trekken. Ik had gelukkig nog brood genoeg en een fles melk voor Eva. De eerste nacht heb ik bij een boer in de schuur door gebracht. Ik schaamde me verschrikkelijk dat ik als een bedelvrouw om onderdak moest vragen maar de nood drong. Toen mijn mondvoorraad op was heb ik bij boeren op het veld gewerkt voor de kost van Eva en mij. Maar steeds was het maar van korte duur dat men mij gebruiken kon, ik was ook niet veel waard om op het veld te werken. Steeds moest ik maar verder. Nu weet ik hoe verschrikkelijk het is om geen onderdak te hebben en te moeten leven op de milddadigheid van de mensen. Door veel steden en dorpen ben ik heengetrokken. Regelmatig informeerde ik of men een dienstbode gebruiken kon. Dikwijls werd ik hard afgewezen. Op een keer gaf men mij hoop, maar toen de vrouw des huizes ontdekte dat ik een klein kindje bij me had, zei ze meteen beslist dat ze mij niet gebruiken kon. Ze hield me voor een slechte jonge vrouw dat merkte ik wel. Ik miste de moed om mijn droeve geschiedenis te vertellen, temeer nog daar de angst mijn mond sloot. Zodra men hoorde dat ik een soldatenvrouw was, verkilde plotseling alle meeleven, dat had ik al meer ondervonden. O! wat leed ik die tijd, toen ik zo verlaten en dakloos rondzwierf.